Elke keer als ik voor ma naar de slager ging kreeg ik een plakje leverworst. Een stukje leverworst dat zo lekker was dat ik het soms niet aandurfde om er een hapje van te nemen.
Het stukje was eigenlijk te klein voor mij . Op een zomerse dag in 1962 liepen Teuntie en ik op het marktplein rondom de “Oale toorn” De eeuwenoude deur van de “Oale toorn” stond wijd open en twee mannen trokken aan de touwen van de klokken. Als de een trok ging de ander iets omhoog! Het zingen van de klokken was oerenhard!.Nadat we even gekeken hadden liepen we naar Holst de Losserse V&D maar dan zonder roltrap, om voor mien ma Laurierdrop en een hoestdranktje te kopen. Bij Hotel Smit fietste een vrouw langs en er viel iets uit haar fietstas. Teuntie rende naar het witte zakje . het papieren zakje van de stroat . Nieuwsgierig gritste ik het uit Teuntie zijn handen. Er zat maar liefst een heeeele leverworst in!
Teuntie zei : “Breek die worst door midden hen” Gulzig nam ik grote happen van de leverworst. Dit was toch wel heel wat anders dan dat kleine kutstukje dat je kreeg bij de slager om de hoek! Teuntie die geleerd had om met zijn mond dicht te praten, was bijna gulzig en kotsend aan het einde aangekomen van zijn toch wel enorme lange worst! Hij begon te kokhalsen, “verdomme ik kan nie meer op” Ook voor mij was de lekkere worst een nachtmerrie geworden. Ik kon niet meer op en gelukkig kwam Triksie de stroathond die rondom de Oale toorn woonde op de geur van de leverworst af. Hij sprong tegen Teuntie op en griste het overgebleven stukje worst uit de handen van Teuntie. “Godverdomme ze rothond kuj dat nie vroang” grep mie zo die worst uut mien handen. Misselijk en beroerd geworden smeet ik het stukje leverworst dat inmiddels zo klein was als het stukje dat je normaal bij de slager kreeg, de hond toe. Eddy Oude Voshaar