Voorbij het Smokkelpad | Deel 3

Voorbij het Smokkelpad | Deel 3

Voorbij het Smokkelpad is een fictief verhaal dat zich afspeelt in de gemeente Losser. Het verschijnt iedere week in delen. Lees exclusief op Hallo Losser het derde deel van de serie.

§ heeft u de vorige delen niet gelezen, lees dan [ deel 1 ] en [ deel 2 ]

 

De wind suisde langs mijn oren. Met ongekende snelheid rende ik door de straten van Losser. De enkeling die al op was op dit vroege uur keek mij vervreemd aan. Behendig ontweek ik ze, zonder om te kijken. De man had ik afgeschud. Had ik wederom vermoeid achter gelaten op de Bleek. Rondjes om de toren had ik gerend. Door het gras en de struiken. Cirkelend langs de bomen. Snelheid en wendbaarheid waren mijn sterke punten. Maar nu streek de vermoeidheid neer, als een zwaar ondoorzichtig sprei. Ik navigeerde en keek op de borden van de straten, sloeg de hoek om en snelde richting een kleine rij huizen. Ik sprintte naar een eikenhouten deur en duwde de klink omlaag. De deur was niet op slot. Ik ademde diep in en sloeg de deur met een harde klap achter me dicht.

Het werd weer donker. Slechts enkele stralen zonlicht kwamen door de glas-in-lood ramen boven de deur. Stofdeeltjes volgden de stralen. Het geluid van buiten was verdwenen. Ik voelde mijn hart overslaan. ‘Ik had het gehaald.’ Met kleine passen sloop ik naar de trap die kronkelend naar boven liep. Ik streek met mijn hand over het textuur van het zandkleurige behang. De muur was leeg op één enkele olielamp na. Ik stapte op de eerste trede. Hij kraakte luid. De kunst is om snel te lopen. Binnen enkele seconden was ik boven. De overloop leidde naar een viertal deuren. Ze hadden allemaal een rijke vergulden omlijsting en barokke messing deurknoppen. Eentje leidde naar mijn kamer. Ik sloop naar binnen en deed de deur zachtjes achter me dicht. Mams en Paps sliepen nog. Ik hoorde de kleine snurkjes van paps en de stevige maar geleidelijke ademhaling van mams. Zonder het licht aan te doen viel ik op bed. Ik keek naar het spinrag op het plafond, waar een hooiwagen bezig was een gevangen vlieg te verorberen. Ik grabbelde in mijn zak en haalde het pakje eruit. Ik bekeek het leer, maar durfde het niet weer open te maken. Ik wou er vanaf. Maar de man was duidelijk geweest. Het pakje moest naar ene Berend om exact één minuut voor vijf. Althans, ik dacht dat hij dat zei. Dit was alles wat ik kon vertalen uit zijn laatste woorden. Ik slikte en probeerde de beelden van de man met de bolhoed, slap hangend in mijn armen, te vergeten. Maar het ging niet. Ik sloot mijn ogen en probeerde ergens anders aan te denken. De beelden vervaagden, en ik viel in een diepe droomloze slaap.

Uit de verste uithoek van de slaap weerklonk een geluid. Kleine schuifelende passen over een houten vloer. Geklop, een aanraking. Ik ontwaakte. Een liefelijk gezicht verscheen uit de waas van de slaap. Een glimlach verscheen. “Laat geworden gisteren?”, vroeg de vrouw. Ik knikte en probeerde de smoes te herinneren waarmee ik weg kon komen. Mijn ouders mochten niet weten dat ik smokkelde om wat geld bij te verdienen. Ze hadden het al niet breed en nu vaders geen werk meer had konden ze nauwelijks rondkomen. Ik ging op het rand van mijn bed zitten. “Het eten staat al klaar beneden. Kom je zo?” Ik knikte en sloeg het deken van het bed glad. Tussen het bed en de muur lag het bruine pakje. Vastgeklemd. Een eigenaardige geur steeg op uit het leer. Ik pakte het op en liet het in mijn broekzak glijden. Ik gruwelde bij de gedachte dat het pakje zo dicht bij mijn lichaam zat. Met lichte passen liep ik naar beneden, bijna zwevend van de slaap die nog meester was over mijn gedachten en bewegingen. Ik brabbelde goedemorgen en ging aan tafel zitten. De geur van versgebakken brood steeg op. “Wat zie jij eruit.”, riep vader. Ik keek op. “Laat geworden gisteren”, gromde ik en pakte een plak van het brood, deed er een laag boter op en vouwde het dubbel. Paps bestudeerde elke beweging die ik maakte. Zijn ogen priemend, alsof hij mijn gedachten probeerde te lezen. “De dominee is gisteren dood gevonden”, riep hij en pakte zonder weg te kijken de suiker en deed twee grote scheppen in zijn koffie. “Van onze kerk?”, vroeg ik terwijl ik een grote hap nam van de boterham. “Nee , die van de kerk aan de Tuinstraat, de Hervormde Kerk”, zei vader en hij nam een slok karnemelk. “Hij is gevonden met steekwonden aan het dinkelpad.” Verschrikt keek ik op, de boterham viel uit mijn handen. “De dominee!”, zei ik zacht terwijl ik de klevende boterham van het bord af plukte. “Ja, weet jij hier iets van”, zei vader. “De buren hebben je zien rennen door het dorp enkele uren voordat hij gevonden werd. En ze hebben de dader nog niet gevonden.” Hij trok zijn ogen tot spleetjes en draaide zijn kop koffie rond in zijn handen. Ook moeder ging zitten met een bord warme pap. “Geen idee”, zei ik zo nonchalant mogelijk. “Ik kwam mijn loon ophalen en ben toen zo snel mogelijk weer naar huis gegaan.” Ik grabbelde in mijn zak en wierp het geld op de tafel. “Zoveel!”, riep mams met haar ogen zo groot als schoteltjes. “Ja, ik heb wat extra klussen gedaan. Hard gewerkt.” Ik trok een grimas. “En ik moet nu zo weer aan het werk. De broden bakken zichzelf niet.” Ik griste nog een boterham van de plank en stond op. “Tot vanavond”, zei ik en gaf paps en mams een vlugge zoen. Toen stormde ik de deur uit. Paps en mams keken mij na. “Winkels open op zondag? Dat is iets nieuws”, gromde vader. Resoluut stond hij op en greep zijn pet van de stoel naast zich. Enkele minuten na mij verliet hij deur en volgde mij in trage pas, totdat ik in de schaduw van de kerk aan de Tuinstraat verdween.

Wordt vervolgd…

Auteur: Vincent Jongman
Sietse Smit
AUTEUR

Sietse Smit

Mijn naam is Sietse Smit. Ik ben al 52 jaar getrouwd met Lettie. We hebben twee zonen, twee kleinzonen en één kleindochter.
Na mijn werkzame leven in de opsporing besteed ik veel tijd aan het schrijven van toneelstukken en verhalen en fotografie. Ik maak gedichten met een knipoog. Ik doe aan geocaching.

Scroll naar boven
Ga naar de inhoud