De geschiedenis van de Gemeente Losser 1811 – 2011.
Inhoudsopgave
- Gemeente Losser 1811-2011
- losser omstreeks 1890
- De tijd van de wereldoorlogen (Burgemeester Van Helvoort)
- De wederopbouw (Burgemeester van de Sandt)
- De nieuwe tijd
- Overzicht Burgemeesters gemeente Losser 1811-2011
Van de Franse Tijd tot omstreeks 1890
Nadat Napoleon het Koninkrijk Holland had ingelijfd bij Frankrijk werden op 1 maart 1811 de Franse wetten ook hier van toepassing verklaard. Ook de bestuurlijke organisatie werd op Franse leest geschoeid. De burgerlijke stand werd ingevoerd en iedereen werd verplicht een familienaam aan te nemen. De eeuwen oude markegrenzen werden verbroken en Dorp en Marke Losser werden afgescheiden van het richterambt Oldenzaal en werden een zelfstandige gemeente. Zes jaar later werden de marken De Lutte, Beuningen en Berghuizen aan de gemeente toegevoegd. Aan het hoofd kwam de ‘maire’ (burgemeester) te staan. Een gemeenteraad was op dat moment voor onze kleine gemeente nog niet nodig. Dorpsgenoot Jan Teylers wordt de eerste maire. Na de bevrijding van de Fransen (1813) blijft hij in functie maar wordt de naam van zijn ambt veranderd in ‘schout’. In 1817 wordt Hermannus Bonke zijn opvolger en noemt zich ‘fungerend schout’.
In juni 1818 wordt er een schout van buiten Losser benoemd: Godefrie Feuilleteau de Bruijn. In 1825, als er een definitieve ‘regeling voor het bestuur ten plattelande’ tot stand komt, wordt hij opnieuw aangesteld en krijgt de titel van burgemeester. De burgemeester is nu ook ambtshalve lid van de ingestelde Gemeentelijke Raad. Veel plezier heeft Losser aan deze burgervader niet beleefd en daarom wordt hij na zes jaar niet herbenoemd. Zijn opvolger Christoffel Eekhout jr. wil bij zijn installatie in 1832 het chaotische gemeentearchief niet overnemen. Eerst moet het Rijk de stand van zaken maar opmaken. Aan Feuilleteau de Bruijn is het te wijten dat, afgezien van de burgerlijke stand, in het gemeentearchief van Losser geen stukken van vóór 1832 aanwezig zijn.
In 1844 wordt Eekhout ook burgemeester van Oldenzaal en verhuist naar die stad, waarbij hij de secretarie meeneemt. Hij houdt dan wel om de week op woensdag zitting in de gemeente, de ene keer in logement De Kroon in Losser en de andere week in de herberg van E. Bulthuis in Berghuizen.
Is logement De Kroon misschien het herbergje van de weduwe Blokhof uit ‘Mijne reisportefeuille of Omzwervingen door Overijssel in het najaar van 1846, ernstig en luimig verteld door H. Boom’? In het najaar van 1846 bezoekt de journalist Harm Boom Losser en ‘verfrischt’ zich in die herberg. Hij ziet daar ‘een man die een gedrukten staat invulde en daarom een ambtenaar scheen en heel mager was’. Het gewicht van de man stak schraal af tegen dat van de herbergierster die 278 oude ponden woog. De herberg wordt omschreven als een klein huisje waar gebrande wateren te koop waren en een dikke vrouw te zien was. De magere man zou dan burgemeester Eekhout geweest kunnen zijn.
Burgemeester Eekhout overlijdt in 1864 en wordt opgevolgd door mr. G. Waller. Ook Waller combineert de functies van burgemeester van Losser en Oldenzaal. Aan die combinatie komt een eind als de gemeente Losser bij de tienjaarlijkse volkstelling van 1870 meer dan 5000 inwoners rijk blijkt te zijn. Waller kiest voor Oldenzaal en neemt ontslag in Losser.
Losser omstreeks 1890 (Burgemeester Warnaars)
Als opvolger wordt in juni 1870 Jan Arnold Warnaars benoemd. Gekomen als vrijgezel woont hij in pension bij G.M. Blokhof. Een jaar later trouwt hij en betrekt een gedeelte van het in 1824 gebouwde gemeentehuis. Warnaars combineerde de functies van burgemeester en gemeentesecretaris. Ook was er nog een gemeenteontvanger. Dat die functie weinig werkzaamheden meebracht blijkt uit het feit dat de gemeenteraad in 1895 besluit dat de ontvanger, die in De Lutte woont, kantoor aan huis mag houden en slechts één dag per maand (!) zitting in Losser hoeft te houden. In 1907 krijgt de ontvanger kantoorruimte in het gemeentehuis en wordt hem een brandkast ter beschikking gesteld.
Toen Warnaars als burgemeester aantrad werkten de meeste inwoners van de gemeente in de landbouw. Andere beroepen werden vaak als nevenberoep uitgeoefend. Wel was de textielindustrie in de omliggende steden sterk in opkomst en de trek naar de fabrieken begonnen. Vanaf 1875 kreeg de boerenstand te maken met een enorme crisis die veroorzaakt werd door de import van grote hoeveelheden goedkoop Amerikaans graan. Deze malaise had grote gevolgen voor het hele land. De regering stelde daarom in 1886 een Staatscommissie in die tot taak had te rapporteren over de situatie in de landbouw. Het onderzoek werd verricht in de vorm van een enquête die landelijk werd gehouden. Losser was één van de gemeenten die werden doorgelicht.
Het verslag van de situatie in Losser, dat is opgesteld door de Oldenzaalse burgemeester mr. J.H.A.M. Essink, is opgenomen in Losser omstreeks 1890.
Dit door Thea Evers-Evers geschreven en door de Historische Kring Losser in 1991 uitgegeven boek is een belangrijke bron van informatie als we willen weten hoe de gemeente er in de tweede helft van de 19e eeuw uitzag.
De gemeente bestond uit enkele geïsoleerd liggende boerenplaatsjes in een weinig bekende oosthoek van Nederland, zonder groeikracht, zonder handelsgeest en zonder vertier. Losser was met de buitenwereld verbonden door een erbarmelijk slechte keiweg naar Oldenzaal, waar bovendien nog tol werd geheven. Om van de wegen naar Enschede of de Beekhoek maar te zwijgen. Dat waren niet meer dan karrensporen. Toch was er in 1890 wel enige nijverheid. In veel huizen in het dorp was het geluid van weefgetouwen te horen.
‘Langs welke weg men Losser ook binnentreedt, men is na de flinke wandeling prettig gestemd’, aldus een reisgids uit 1889. ‘Aan de westzijde is het dorp het schoonst en het netst. Het eigenlijke dorp heeft een zeer eigenaardig voorkomen; de huizen liggen zeer onregelmatig verspreid, zoodat de meeste dateeren van den tijd, toen men nog aan geen rooiïng dacht; vele staan met de achterdeur naar de straat en hebben eene vergaarplaats van faecaliën aan de straatzijde’. De mesthopen lagen dus voor de deur. Mest was zeer belangrijk, ook voor de ontginning van de woeste gronden in de marke. ´Er is weinig vertier; geen enkele tak van nijverheid vindt men er zoo vertegenwoordigd, dat het een vermelding waard is. Losser mist de hulpbronnen om in een matig bestaan zijner bewoners te voorzien: terwijl deze vroeger bij hun landbouwbedrijf als handwevers in huis werkten en daardoor in hun onderhoud voorzagen, gaan thans dagelijks honderden arbeiders naar de fabrieken in Gronau`.
‘Het r.k. kerkje met de stompe toren is nog aanwezig, in de laatste jaren vergroot en keurig gerestaureerd. Onder in de toren vindt men een hok, dat als passantenhuis en als gemeentegevangenis dienst doet’. In Losser zelf sprak men over dit ‘kerkje’ overigens ook wel als de ‘grote’ kerk. Nadat in 1902 de H. Maria Geboortekerk was gebouwd, werd de oude kerk in 1904 afgebroken. De ‘stompe toren’ staat er echter nog steeds en is al jaren hét beeldmerk van Losser.
Van de kerk is het maar een steenworp afstand naar de school. ´De dorpsschool staat naast het ruime logement van G. Smit, met stalling, dat zowel in de tuin als binnen de nodige gemakken aanbiedt om uit te rusten en de prijzen zijn er billijk`.
De gemeente Losser had in 1890 drie openbare lagere scholen, één in Losser, één in De Lutte en één in Beuningen. Volgens het gemeenteverslag verkeerden de school in Losser en die in Beuningen in een goede staat. De school in De Lutte is echter zeer slecht en zal verbouwd worden.
Omdat de gemeente Denekamp in 1869 had laten weten geen leerlingen uit de buurtschap Beuningen meer op te kunnen nemen werd daar in 1870 een school gebouwd. De school is de eerste bijzondere voorziening in Beuningen. Grote veranderingen doen zich in Beuningen lange tijd niet voor. Pas na de Tweede Wereldoorlog ontwikkelt het dorp zich verder. In 1948 komt de parochie van Onze Lieve Vrouw van Altijddurende Bijstand tot stand, die op Palmzondag 1949 een eigen kerkgebouw in gebruik neemt.
De gemeente Losser telde in 1890 4.711 inwoners; 2.423 mannen en 2.288 vrouwen. Zij waren voor het merendeel (circa 90%) rooms-katholiek. In 1840 bedroeg het percentage katholieken nog 93,7%. In 1899 was dit gedaald tot 78,8%. Het percentage protestanten was in die periode gestegen van 5,7% tot 20%. De verklaring hiervan moet gezocht worden in de migratie van de laatste decennia van de 19e eeuw, toen veel werkkrachten uit het (meer protestantse) noorden van het land door de Twentse industrie werden aangetrokken. Het aantal inwoners van Losser bleef tot 1890 vrij constant. Daarna volgt er echter een explosieve groei – van 1882 tot 1915 heeft de bevolking zich meer dan verdubbeld.
Deze ‘migratie’ leidde ook tot het ontstaan van Overdinkel.
Vóór 1890 was daar niets dan een grote heidevlakte. Veel landarbeiders vanuit Drente, zuid-oost Friesland en uit de ‘kop’ van Overijssel, die door de landbouwcrisis zonder werk kwamen te zitten, trokken naar de steden. Naar Enschede, maar ook naar Gronau dat jarenlang de grootste spinnerij van Duitsland binnen haar grenzen had. Steeds meer van deze mensen wilden liever in hun eigen land blijven wonen.
Zo ontstond van lieverlede Overdinkel, dat toen nog het Achterveld of Lossersche Veld werd genoemd. Primitieve keten dienden als woning. Wegen waren er nergens – en overal. De officiële wegen waren vaak onbegaanbaar door diepe karrensporen en het mulle zand. Was het met de materiële omstandigheden niet best gesteld, geestelijk was het dat ook niet. De lange arbeidsdagen, het eenzaam wonen in primitieve behuizingen op het heideveld, alcoholmisbruik – dit alles leidde tot toestanden waar ‘men’ niet langer vrede mee kon hebben. Dat leidde ondermeer tot de vestiging van zelfstandige kerkelijke gemeenschappen. In 1908 bouwden de protestanten hun kerk in Overdinkel en in 1911 werd de H. Gerardus Majellakerk ingewijd.
Onkerkelijken worden er in Losser in 1890 nog helemaal niet vermeld. In godsdienstig opzicht hadden de mensen roerige periodes achter de rug. In 1810 hadden de katholieken, in opdracht van Lodewijk Napoleon, hun kerkgebouw, dat zij na de reformatie aan de protestanten hadden moeten afstaan, teruggekregen. De ‘grote’ kerk werd teruggegeven aan de grootste godsdienstige gemeenschap. Losser telde destijds 845 katholieken en 146 protestanten. De protestanten bouwden nog in hetzelfde jaar hun nieuwe kerk aan het (huidige) Raadhuisplein.
Burgemeester Warnaars is een autoriteit en duldt weinig tegenspraak. Hij zorgt samen met de pastoor en de dominee, ieder uiteraard op zijn eigen terrein, voor orde en rust. Het klassenbewustzijn van de arbeiders ontwaakte. Men kwam in opstand tegen de lage lonen en de lange werkdagen. Er was over het algemeen een grote angst voor sociale onrust. Socialisten en anarchisten joegen de burgerij de stuipen op het lijf. Op een zondag in 1894, toen iedereen uit de kerk kwam gebeurde er iets waardoor Losser, met aan het hoofd burgemeester Warnaars, zelfs de landelijke pers zou halen.
Op zondag 20 mei 1894 werden de kerkgangers zo tegen half twaalf, geconfronteerd met een groep van ruim vijftig ´rode` demonstranten uit ‘de stad`. Zij waren gekomen om zich, zoals men dat noemde, ´recht te verschaffen`. De burgemeester wist van hun komst, maar voelde zich zo zeker van zijn zaak, dat hij de aangeboden assistentie uit Oldenzaal had afgeslagen. Hij kon het karwei zelf wel klaren, samen met de dorpsveldwachter Straatsburg. Maar het liep allemaal anders. Het werd een enorme vechtpartij, waarbij zelfs schoten vielen. De burgemeester kreeg een kogel in zijn jas en de veldwachter een schot in de schouder. De socialistische betogers werden massaal aangevallen en het dorp uitgeranseld, waarbij het gebruik van landbouwgereedschap niet werd geschuwd. Eén van de betogers overleed een maand later aan de opgelopen verwondingen. De zaak had een gerechtelijke nasleep en de rode voormannen werden veroordeeld, wat in de socialistische pers van die dagen een enorme golf van verontwaardiging, haat en woede deed oplaaien. Deze turbulente gebeurtenis zou de geschiedenis ingaan als de ´Slag om Losser`.
De burgemeester vond overigens dat er in Losser niet echte armoede heerste. Zo ontving de gemeente Losser in 1888 uit de nalatenschap van H.P. Gelderman te Oldenzaal een bedrag van duizend gulden ´ten einde die op de beste wijze te besteden voor de algemene armen van Losser`. Warnaars was echter van mening, dat er maar weinig armen in de gemeente waren. Hij stelde voor de gelden te besteden voor een vast fonds en zo nodig de jaarlijkse rente te verdelen over de algemene armen.
Het gemeentebestuur wordt in 1890 gevormd door de burgemeester, samen met twee assessoren (wethouders) en de gemeenteraad, bestaande uit elf raadsleden. Een arts is er al een hele tijd niet meer. Wel zijn er in 1887 twee vroedvrouwen aangesteld, met als standplaats Dorp Losser en De Lutte. Sinds 1877 bestaat er al een vacature voor gemeentearts en zijn er geen gegadigden voor deze functie geweest. Ongetwijfeld is dit mede veroorzaakt door de salariëring, want die was schandalig laag. Voor geneeskundige hulp waren de mensen aangewezen op een dokter in Oldenzaal. Pas in 1898 wordt Jan Gerrit Frederiks als arts aangesteld op een salaris van 500 gulden per jaar.
Rond 1890 is het aantal personen dat in Losser zijn bestaan vindt in handel, verkeer en vrije beroepen nog gering.
Het gemeenteverslag over dat jaar vermeldt: 11 bakkers, 5 grofsmeden, 1 ouwelmaker (hostiebakker): 10 kleermakers, 1 huisschilder, 5 metselaars, 8 schoenmakers, 25 timmerlieden. Deze beroepen worden echter vaak als nevenbedrijf uitgeoefend, want de bevolking voorziet in haar bestaan nog voornamelijk door de landbouw en de opkomende textielindustrie.
De boer stond achter het weefgetouw en de vrouw spon. Maar omdat mannen in de fabrieken gingen werken, leerden steeds meer vrouwen om ook met het weefgetouw om te gaan. De was werd gedaan met behulp van een teil en wasbord. De vrouwen in het dorp konden het wasgoed spoelen en te bleken leggen op de dorpsbleek, die alleen voor hen toegankelijk was. Het was hard werken voor de doorgaans ‘schrale’ kost, zowel op het land als in de fabrieken. Het tijdperk van de uitvindingen had al wel de telefoon en de elektrische gloeilamp voortgebracht, maar in Losser kwam het licht nog van een kaars of een petroleumlamp. Wel moet er al een postkantoor zijn geweest want het oudst bekende poststempel ‘LOSSER’ dateert van 28-8-1879.
‘De toestand der wegen in deze gemeente is over het algemeen ongunstig’, schrijft mr. J.H.A.M. Essink in 1890 in zijn verslag voor de Landbouwenquête. Gelukkig waren er ook in Losser mensen die tot het inzicht kwamen dat goede verbindingen onmisbaar waren voor de ontwikkeling van de gemeente. Dat leidde er toe dat er steeds meer wegen werden verhard en ook dat er in 1903 een tramlijn naar Losser werd aangelegd. Deze lijn verbond Losser met Oldenzaal en Gronau. De aanleg was een particulier initiatief, maar werd door de arme gemeente Losser wel voor een periode van twintig jaar gesubsidieerd met 600 gulden per jaar. Burgemeester Warnaars speelde een belangrijke rol bij de komst van de tramlijn en had er ook persoonlijk geld in gestoken. ‘ … dat de lijn veel mocht bijdragen tot den bloei der gemeente Losser’ was de wens van de burgemeester bij de opening op 18 juli 1903. Afgemeten aan de groei van het inwonertal hebben de tramlijn en andere verkeersverbindingen inderdaad veel voorspoed gebracht. In 1925 telt de gemeente 13.354 ingezetenen. De meeste inwoners vinden dan hun werk in de textielfabrieken van Enschede en Oldenzaal. Eerder ook in Gronau, maar door de sluiting van de grens gedurende de Eerste Wereldoorlog was daar abrupt een eind aan gekomen.
De tram ging bij Glane over de grens en dat betekende dat daar in 1903 een station- annex douanecomplex verrees. Ook werden er woningen gebouwd voor een commies en een ontvanger. Een belangrijke investering in een buurtschap die tot dat moment nog niet veel voorstelde. Nu werd de naam Glane verbonden aan een internationaal trein(tram)station. Gezien de omvang van het hele complex waren de verwachtingen voor de groei van het personen- en goederenvervoer op de lijn erg groot. Helaas zijn die verwachtingen niet uitgekomen. Eind 1935 werd het personenvervoer gestaakt. Door de inspanning van ondermeer de textielfabriek van Van Heek bleef het goederenvervoer toen nog behouden, maar in augustus 1942 kwam ook daaraan een eind toen de lijn op bevel van de bezetter werd opgebroken. In Glane werd in het begin van de 20e eeuw nog meer gebouwd. In 1911 stichtten Duitse Josefschwestern er het St. Olafklooster voor de opleiding van zusters die naar Noorwegen zouden gaan. Tien jaar later al werd het klooster overgedragen aan de paters Maristen. Nadat het gebouw in de zestiger en zeventiger jaren werd gebruikt voor de huisvesting van gastarbeiders kreeg het in 1984 weer een kerkelijke bestemming als Syrisch-Orthodox klooster. In 1950 werd in Glane nog een rooms-katholieke kerk gebouwd, die 45 jaar later echter verkocht werd en een bestemming als woonhuis kreeg.
Het klooster in Glane werd in 1984 de zetel van aartsbisschop Julius Çiçek wiens bisdom zich uitstrekte over de Benelux, Duitsland, Frankrijk, Oostenrijk en Zwitserland. Glane heeft daardoor her en der in Europa een grotere naam dan in Nederland. Dat bleek heel duidelijk in 2005 toen de aartsbisschop overleed en werd bijgezet in de grafkelder van het klooster. De uitvaart werd door enkele duizenden belangstellenden bijgewoond.
De tijd van de wereldoorlogen (Burgemeester Van Helvoort)
Vanaf 17 juli 1919 is C.J.A. van Helvoort burgemeester van Losser. Hij volgt G.J.M. Eenhuis op die in 1907 was benoemd in de plaats van de in 1906 overleden Warnaars. Burgemeester Van Helvoort was erg geïnteresseerd in geschiedenis en publiceerde in 1926 Losser Voorheen en Thans, dat van grote betekenis is geweest voor de ontwikkeling van de belangstelling voor de lokale geschiedenis.
Op het gebied van de lokale (kerk) geschiedenis was ook Johannes Geerdink, van 1831 tot 1868 kapelaan resp. pastoor in De Lutte, van groot belang. Hij bestudeerde veel kerkelijke en wereldlijke archieven. De aantekeningen die hij daarvan maakte werden in 1895 in boekvorm uitgegeven onder de titel Eenige bijdragen tot de geschiedenis van het Archidiaconaat en Aartspriesterschap Twenthe.
In hetzelfde jaar dat Geerdink als kapelaan naar De Lutte kwam, werd daar een nieuwe kerk in gebruik genomen die de oude in 1786 gebouwde ‘schuurkerk’ verving. Precies honderd jaar later in 1931 werd ook deze kerk afgebroken en vervangen door de huidige Plechelmuskerk. In 1855 werd de ‘statie’ verheven tot een volwaardige parochie, een bewijs dat De Lutte zich ontwikkelde tot een volwaardig kerkdorp.
In 1865 werd langs het dorp de spoorlijn Almelo – Salzbergen aangelegd. In 1912 gevolgd door de belangrijke internationale treinverbinding van Engeland via Hoek van Holland naar Berlijn en nog verder. Laatstgenoemde lijn bestaat nog steeds, al kwam er in 1976 een eind aan het tijdperk van de stoomtrein naar Bentheim. In 1912 werd in De Lutte ook begonnen met de aanleg van het Arboretum Poortbulten. En hoewel het niet met die intentie werd aangelegd werd het uiteindelijk toch een waardevolle aanvulling op al het natuurlijke moois dat De Lutte zo aantrekkelijk maakt voor toeristen. Vooral na de Tweede wereldoorlog heeft De Lutte zich dan ook ontwikkeld tot het middelpunt van de toeristische activiteiten van de gemeente Losser.
Een half jaar voor de komst van burgemeester Van Helvoort had Losser eindelijk elektriciteit gekregen. De vestiging van de melkfabriek ‘Dinkelland’ in 1921 en van de textielfabriek van Van Heek in 1926 hebben ook belangrijk bijgedragen aan de verdere welvaartsgroei van Losser. In dat kader past ook de bouw in 1916 van het Sint Bernardus Gesticht voor de verzorging van ouden van dagen en verpleging van zieken.
De Eerste Wereldoorlog werd in Duitsland gevolgd door de devaluatie van de Mark en omdat met name de gemeenten in de grensstreek heel sterk van Duitsland afhankelijk waren betekende dit dat er grote werkloosheid bleef bestaan. Zeven jaar lang stond een groot deel van de bevolking van de gemeente Losser op straat. Dat heeft bijna drie miljoen gulden gekost. Het Rijk betaalde weliswaar een groot gedeelte van die kosten maar voor de armlastige gemeente Losser resteerde ruim een half miljoen schuld. Tegen het voorjaar van 1924 kwam aan de werkloosheid plotseling een eind. Er kwam vraag naar arbeiders in de Nederlandse industrie, vooral in Enschede en in korte tijd werkte iedereen in de fabriek. Na alle misère kwam er voor Losser een betere tijd. Er werd hard gewerkt aan de aflossing van de crisisschulden en men kon zelfs gaan denken aan hoognodige investeringen: verbetering van wegen en gebouwen, verdere elektrificatie en waterleiding. De crisisschuld is in 1929 al helemaal afgelost en er kan worden doorgegaan met belangrijke wegenaanleg, zoals de verharding van de weg Overdinkel – Glane en die door de Mekkelhorst vanaf de school in Beuningen naar Denekamp.
In 1930 is Overdinkel al geëlektrificeerd, evenals Zuid-Berghuizen en Beuningen. In Overdinkel is een drinkwaterleiding tot stand gekomen, in dorp Losser werkt men aan het aanleggen en verbeteren van trottoirs en plantsoenen en in Berghuizen rondom Oldenzaal is een drinkwaterleiding in uitvoering.
Inmiddels heeft de N.V. Textiel Maatschappij L. van Heek & Zonen (Losser) in 1930 al ongeveer 200 arbeiders aan het werk.
Van Heek is daardoor een partij geworden waar je niet zomaar omheen kunt. Dat was ook al zo in 1926 bij de bouw van de fabriek. In de raadsvergadering van 8 juni 1926 deelt de burgemeester mee dat na verzending van de uitnodigingen voor de vergadering een verzoek om vergunning voor de bouw van ‘de’ fabriek is ontvangen. De toren van de fabriek zal 29,5 meter hoog worden en dat is tien meter hoger dan de gemeentelijke bouwverordening toestaat. B & W stellen voor om ontheffing te verlenen. Dit voorstel wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Het aardige van dit verhaal is dat de aanbesteding van de bouw al op 31 mei 1926 had plaats gevonden!
Burgemeester van Helvoort is pessimistisch over de kansen op vestiging van meer industrie in Losser. De industrie vestigt zich het liefst daar waar al veel industrie is. En gunstige vestigingsvoorwaarden voor de industrie zijn er wat Losser betreft niet veel. Ongunstig zijn: de geïsoleerde ligging tegen de grens aan met alleen aansluiting aan een lokaalspoor en de afwezigheid van vaarwater. Gunstig zou zijn de grondprijs en de aanwezigheid van arbeidskrachten maar deze factoren zullen in de meeste gevallen niet de doorslag geven. Neen, hoe men het ook wendt of keert de toestand blijft weinig hoopvol en ‘wat de toekomst zal brengen is op geen stukken na te zeggen’, aldus de burgemeester in een interview in Tubantia in 1930. Hoe waar zijn die woorden als we denken aan de economische crisis en later de moeilijke oorlogsjaren die zouden volgen.
Van Helvoort was dus burgemeester in een tijdperk waarin een glansperiode als bestuurder moeilijk te bereiken was. Hij kreeg in zijn ambtsperiode twee keer te maken met een dreigende annexatie door Oldenzaal. De inwoners van Berghuizen richtten al in 1919 een verzoek tot Gedeputeerde Staten om hun buurtschap bij Oldenzaal in te delen. Toen kwam het nog niet tot een annexatie. Maar het bleef een slepende kwestie, waarmee de burgemeester bijna jaarlijks werd geconfronteerd, met als climax in 1941 het besluit, dat Losser zou worden opgeheven en samengevoegd met de gemeente Oldenzaal. Maar burgemeester en bevolking kwamen in het geweer en Losser bleef als gemeente bestaan. Uiteindelijk zou Berghuizen in 1955 toch bij Oldenzaal gevoegd worden.
In 1941 werd het collegiale bestuur van burgemeesters en wethouders buiten werking gesteld. De bezetter vond dat de gezagsverhoudingen binnen de gemeente geënt moesten zijn op de ‘nieuwe orde’. Het leidersprincipe moest ook op gemeentelijk niveau worden ingevoerd. Een wethouder werd een aan de burgemeester ondergeschikte ambtenaar. De bestuurlijke verantwoordelijkheid kwam uitsluitend bij de burgemeester te liggen.
De burgemeester moest in de dagelijkse praktijk gehoor geven aan verschillende oproepen en instructies van de bezetter. Zou hij dat niet doen, dan volgde ontslag. En weigeren van een opdracht was later helemaal niet meer mogelijk. Dat zou hem in aanraking kunnen brengen met het standrecht, waarbij mensen zonder vorm van proces werden geëxecuteerd. Het dagelijkse leven ging zo goed mogelijk door. Maar ook de bevolking van de gemeente Losser ontkwam niet aan grote ongemakken. Er waren enkele zeer strenge winters in die jaren en er deden zich grote persoonlijke tragedies voor, zoals op 14 januari 1945 toen een Duits jachtvliegtuig neerstortte op een woning aan de (huidige) Scholtinkstraat in Losser. Vader Johannes Stegge en vijf van zijn kinderen kwamen daarbij om het leven. Burgemeester Van Helvoort vond in de nieuwe orde maar moeizaam zijn weg. In de zomer van 1944 vroeg hij verlof aan, waarvan hij niet terugkeerde. Hij dook onder.
Na het ‘vertrek’ van Van Helvoort komt er eerst enkele weken een waarnemer in de persoon van A.H.G. Weustink, de NSB-burgemeester van Oldenzaal. Daarna wordt de NSB’er W. Henkes burgemeester. Deze vertrekt ‘in haast’ op 1 april 1945, twee dagen voor de bevrijding van Losser. Daarna staat M.J. Bolhaar van 3 april tot 12 april aan het hoofd van de gemeente. Marinus Bolhaar was in 1933 in dienst gekomen van de gemeente Losser. Vanaf 1943 was hij betrokken bij de illegaliteit. Op 25 maart 1944 werd hij commandant van de BS-SG (Binnenlandse Strijdkrachten – Strijdend Gedeelte) in Losser. Een verzoek om als waarnemend burgemeester op te treden wees hij af. Op 12 april 1945 wordt A.J. Mos benoemd tot tijdelijk waarnemend burgemeester. Albert Jan Mos was chef van het arbeidsbureau in Oldenzaal en woonde in Losser. Per 10 december 1945 wordt J.S. Hassing tot waarnemend burgemeester benoemd. Hassing was vanaf oktober 1939, tot die functie in 1941 kwam te vervallen, al wethouder geweest.
De wederopbouw (Burgemeester van de Sandt)
Op 1 november 1946 wordt J.P.A.M. van de Sandt benoemd tot burgemeester van Losser.
Jos van de Sandt kende de gemeente Losser al omdat hij in 1930 als volontair op de Losserse gemeentesecretarie werkzaam was geweest. Dat was destijds een onbezoldigde functie. Hij moest toen als voluntair zelfs honderd gulden per jaar betalen.
De pas vijfendertigjarige Jos van de Sandt nam de op- en uitbouw van onze gemeente energiek ter hand. Er was veel te doen. Het was een tijd waarin heel veel veranderde. Er kwam woningbouw, eerst voor militairen van de vliegbasis Twente. Daarna door de toegenomen mobiliteit als gevolg van het groeiende autobezit ook voor veel andere forensen. De welvaart nam toe en ook het voorzieningenpeil: een nieuw gemeentehuis, een sporthal, een openluchtzwembad, veel nieuwe scholen waaronder een ULO-school, een nieuw ziekenhuis (dat overigens in 1984 al weer werd gesloten), de Sint Martinuskerk, De Losserhof, enz.
Losser en de kerkdorpen kwamen tot bloei. Historische panden als de hervormde kerk, het Aleida Leurinkhuis en het Teylershuis werden gerestaureerd en het centrum van Losser kreeg door het komplan een heel ander aanzien met het winkelcentrum De Brink, dat in 1977 geopend werd.
Het bevolkingsaantal van de gemeente Losser steeg tot 20.385 in 1954, om vervolgens een jaar later door de annexatie van Berghuizen door Oldenzaal te dalen tot circa 16.200. In 1973 telde de gemeente weer 20.000 inwoners.
Burgemeester van de Sandt was een dynamische persoonlijkheid. Hij was plichtsgetrouw, punctueel, doortastend, eergevoelig maar ook wel eens eigenwijs. Hij beschikte over een zeer uitgebreid netwerk en hij was voor zijn werk dan ook veel op pad. Op zaterdag 26 juni 1976 nam de burgerij van Losser afscheid van zijn burgemeester, met een programma dat een hele dag duurde. Ter afsluiting vond er een defilé plaats.
De ‘nieuwe’ tijd
Op 20 augustus 1976 wordt W. Peters geïnstalleerd als opvolger van burgemeester Van de Sandt. Naar eigen zeggen (bij zijn afscheid tien jaar later) treft de nieuwe burgemeester – als gevolg van tientallen jaren gezond financieel beleid – een relatief rijke gemeente aan. ‘Wat men hier graag wilde dat kon ook gerealiseerd worden. In een gemeente met een goed voorzieningenpeil en een uitstekend ambtenarenkorps was het voor mij plezierig werken.’
De gemeente blijft zich in deze periode gestaag ontwikkelen. Er komt een nieuwe muziekschool en enkele nieuwe ondernemingen ontwikkelen zich tot belangrijke werkgevers, zoals Johma, Wouter Witzel en Trioliet. In Losser komt de rondweg tot stand en er wordt zelfs een echte verkeerslichteninstallatie in gebruik genomen. In De Lutte worden de plannen ontwikkeld voor het bungalowpark Het Luttermolenveld. Nadat dit plan is gerealiseerd zal het nog heel lang veel stof doen opwaaien en als in 2010 alle stof eindelijk is neergedaald blijkt er een mooie woonwijk te zijn ontstaan waar permanent gewoond mag worden.
Ook op het bestuurlijke vlak doen zich in deze periode de nodige veranderingen voor. Waar twintig jaar eerder de burgemeester het vaak vrijwel alleen voor het zeggen had, spreken voortaan ook de wethouders en de gemeenteraad een duchtig woordje mee. De wethouders krijgen ook inhoudelijk een zwaardere taak.
In 1983 – midden in de Koude Oorlog – neemt de gemeenteraad van Losser een bijzonder initiatief, waarmee zelfs de wereldpers wordt gehaald. De presidenten van Amerika (Reagan) en Rusland (Andropov) worden uitgenodigd om samen naar Losser te komen voor een weekje vakantie. De gedachte achter dit idee is dat zo’n ontmoeting de ontspanning tussen de grootmachten zal bevorderen. Daags voor Kerstmis komt de Russische ambassadeur persoonlijk naar Losser om te vertellen dat zijn president het te druk heeft om aan de uitnodiging gevolg te geven. Losser houdt er wel een partnerschap met de Russische gemeente Widnoje aan over.
Met de pensioengerechtigde leeftijd al in zicht overkomt burgemeester Peters bij een brand in Overdinkel, waarbij hij ambtshalve aanwezig is, een ongeval. Hij loopt een gecompliceerde beenbreuk op. Bij zijn afscheidsreceptie op 25 september 1986 loopt hij op krukken.
Na het vertrek van burgemeester Peters fungeert wethouder F. Meijer als locoburgemeester. Op 16 maart 1987 wordt J. Smit burgemeester van Losser. Een roerige tijd met brandstichtingen, de verkoop van het gemeentelijke energiebedrijf aan de IJsselmij, de aanleg van de A1, de uitbouw van de contacten met het Russische Widnoje en het veelbesproken bungalowpark ‘Het Luttermolenveld ‘ in De Lutte.
Tijdens het burgemeesterschap van Jan Smit kwamen er fraai opgezette wijken bij in de gemeente Losser: De Meulderinks Esch in Glane, Voswinkel en De Saller in Losser, Veldkamp en Witte Zand in Overdinkel, De Lutte Noord en Broeninkskamp in Beuningen. Maar de burgemeester krijgt ook te maken met emotievolle zaken als het opheffen van de blusgroep van de brandweer in Overdinkel en de poging tot huisvesting van 600 asielzoekers op een camping eveneens in Overdinkel. Ook op financieel gebied zat de gemeente vaak in zwaar weer.
Op 1 mei 2000 nam Jan Smit, na 44 jaar in overheidsdienst geweest te zijn, afscheid als burgemeester van Losser.
Als opvolger krijgt Losser op 14 juli 2000 in de persoon van N.A. van den Nieuwboer-Langenkamp voor het eerst een vrouwelijke burgemeester. Zij is eerder burgemeester van Brederwiede geweest (waartoe o.a. Giethoorn behoorde) en zet zich ook in Losser met veel elan in voor de bevordering van het toerisme, dat sinds enkele jaren als ‘speerpunt van beleid’ geldt. Op het moment dat zij aantreedt als burgemeester lopen al geruime tijd voorbereidingen voor deelname van Losser aan de Landesgartenschau (LAGA) 2003, die oorspronkelijk alleen in de buurgemeente Gronau zou plaats vinden. De LAGA is een Duits fenomeen dat al meer dan 150 jaar bestaat en steeds een toeristische attractie van formaat is. In januari 2002 zet de gemeenteraad het sein definitief op groen voor participatie. Anders dan in Gronau, waar een groot LAGApark wordt aangelegd, wordt in Losser gekozen voor een formule waarbij bestaande parels worden ‘opgepoetst’. Op die manier voegt Losser op diverse locaties publiekstrekkers toe aan LAGA 2003: Steenfabriek De Werklust, cultuurpark Erve Kraesgenberg met openluchttheater Brilmansdennen, de Staringgroeve, zandafgraving Oelemars, het Kerkebos in Overdinkel en het smokkelmuseum in dezelfde plaats. Als verbindend element tussen Gronau en Losser geldt de Dinkel, wat letterlijk gestalte krijgt in de vorm van een prachtig nieuw fietspad langs dat riviertje. Helaas zijn de financiële resultaten van LAGA 2003 voor Losser uiteindelijk erg teleurstellend en omdat de gemeenteraad naar zijn mening over die financiële gevolgen niet tijdig en volledig is geïnformeerd ontstaat een vertrouwenscrisis waardoor op 27 april 2004 alle wethouders aftreden en ook de burgemeester per 1 juni vertrekt.
C.A.P. Bolhuis wordt daarna waarnemend burgemeester totdat J.D. Westendorp per 14 juli 2005 als nieuwe burgemeester wordt benoemd. Jan Westendorp zal daarmee de galerij met foto’s van tweehonderd jaar burgemeesters in de Staringzaal van het gemeentehuis vol maken.
Overzicht burgemeesters gemeente Losser
J. Teylers Maire 1811 – 1813
J. Teylers Schout 1813 – 1817
G. Feuilleteau de Bruin Schout 1818 – 1825
G. Feuilleteau de Bruin Burgemeester 1825 – 1832
C. Eekhout jr. Burgemeester (v/a 1844 ook van Oldenzaal) 1832 – 1864
Mr. G. Waller Burgemeester (ook van Oldenzaal) 1864 – 1870
J. A. Warnaars Burgemeester 1870 – 1906
G.J.M. Eenhuis Burgemeester 1907 – 1919
C.J.A. van Helvoort Burgemeester 1919 – 1944
A.H.G. Weusting NSB burgemeester van Oldenzaal 1944 enkele weken
W. Henkes NSB’er 1944 – 1945
A.J. Mos Tijdelijk Waarnemend Burgemeester 1945 – 1945 (8 maanden)
J.S. Hassing Waarnemend Burgemeester 1945 – 1946
J.P.A.M. van de Sandt Burgemeester 1946 – 1976
W. Peters Burgemeester 1976 – 1986
J. Smit Burgemeester 1987 – 2000
N.A. van den Nieuwboer-Langenkamp Burgemeester 2000 – 2004
C.A.P. Bolhuis Waarnemend burgemeester 2004 – 2005
J.D. Westendorp Burgemeester 2005 – 2012
Colofon
Tekst: Georg van Slageren (Historische Kring Losser)
Foto’s: Archief Historische Kring Losser Archief gemeente Losser
Eindredactie: Team communicatie gemeente Losser