Dit verhaal heb ik, Hans Wolters, nog nooit verteld. Vond ik het te persoonlijk of te kwetsbaar? Ik weet het eigenlijk niet, maar nu moet het er maar eens van komen.
Het is een prachtige lentedag in 1965. Ik ben 5 jaar en zit bij mijn vader achterop de Solex. We rijden naar het voetbalveld. Het is nog een voetbalveld in ontwikkeling. Hier en daar zitten kuilen in de grasmat en de omheining van cementen paaltjes en houten balken is nog niet af. Een houten kleedkamer, groen geverfd staat aan een lange zijde. Het past precies voor twee teams en een scheidsrechter. Aan de buitenkant hangt een stortbakje met één koudwaterkraan. Mijn commode – die ook van mijn twee broers is geweest – staat pontificaal in het kleine halletje. Dat is eigenlijk al een beetje thuiskomen. In de commode is ruimte voor fluitjes, toss muntjes, hoekvlaggen, grensrechtervlaggen, wat papier, wat verband en pleisters.
Aan de lange zijde met de kleedkamer is goed te zien dat hier voorheen een uitgestrekt heidegebied heeft gelegen. Golfende stroken heide liggen er nog steeds. Je kunt er heerlijk rennen op de vele smalle en bochtige paadjes van zwart zand. De heide ligt een paar meter hoger dan het veld. Als je op de toppen van de heide staat, kun je het veld goed overzien. Alsof je op een voetbaltribune staat.
Meestal is er een groepje van voetbalvrienden samen aan het werk, maar nu zijn er maar een paar kleine klusjes die mijn vader in z’n eentje kan doen. Hij neemt mij mee, zodat mijn moeder een handenbindertje minder onder haar hoede heeft. Hij weet dat ik me hier wel een poosje alleen kan vermaken. Ik ren lekker over de bergen en door de dalen van de heide. Ik blijf staan bij een urinoir gemaakt van staalplaat en een paar palen. Twee mannen kunnen hier plassen en tegelijk naar een voetbalwedstrijd kijken. Handig. Dat zal mij niet lukken.
Ik ga op de rug liggen op de zachte heide. Ik kijk naar de voorbij drijvende hagelwitte stapelwolken. Zo hoog als ik kan kijken. De zon prikt geregeld door de wolken heen. Ik voel de warmte van de zonnestralen op mijn gezicht. Een heerlijk gevoel. Ik zie de prachtige hemelsblauwe lucht. In de zon kijken lukt me niet. Ik knijp met mijn oogleden en doe de vingers voor mijn ogen. Ik probeer tussen de vingers door nog meer van de hemel te zien. Zo kan ik focussen op de gaten in het wolkendek. Daar zijn gaten bij, waarvan ik besef dat dat de gaten zijn die naar de hemel leiden. Over de hemel had ik al wel eens iets gehoord van “grote” mensen. Ongeveer een jaar later overleed mijn vader aan een hartaanval. Voor mij is dit de hemel op aarde: liggen in de heide, de zon in het gezicht, mijn vader om me heen. Buiten zal nooit meer zijn als toen.
Hans Wolters