“Het kanon” een waargebeurd verhaal over de bevrijding vertelt door Rinus Olde Riekerink.
Het Kanon
Ik ben geboren in 1938. De oorlog begint eigenlijk in dat jaar. Er is veel rumoer in de wereld. Het broeit en er is strijd. Ik heb één zus, Joke, die anderhalf jaar ouder is. Als de oorlog in 1940 in Nederland begint, zijn wij thuis bij vader en moeder Olde Riekerink aan de Schoolstraat D 295 A met z’n tweeën. Dat jaar krijg ik het broertje Bennie. Als de oorlog eindigt in 1945 volgt broer Henk en daarna Gerard, Jos en Wim. Totaal zeven kinderen.
De Oorlog
Als kind merkte je niet wat er allemaal gaande was in het dagelijkse leven. In onze directe beschermde omgeving aan de Schoolstraat, later Overdinkelsestraat en nu Langenkamp, had mijn vader een schoenenzaak met een reparatieafdeling. Onze directe buren waren opa en oma Meijer en aan de andere kant de familie Lammers. Oma Meijer herstelde kleding en ze vervaardigde ook nieuwe dameskleding en hoeden. Een beroep dat mijn moeder als meisje ook geleerd had.
De familie Lammers hadden een textielzaak en verkochten overhemden, pyjama’s, kousen, sokken en dergelijke. We hadden fijne buren. Op de hoek van de Schoolstraat was de winkel van Donker een kruidenierszaak, met galanterie, speelgoed en voer voor dieren. Zoals gezegd merk je als klein kind niet zo veel van de oorlog. Er werd geleefd in een tijd van alles zoveel mogelijk zelf doen.
Op het land achter ons huis, het grensde tot aan het spooremplacement, werd van alles verbouwd. Aardappelen en allerlei soorten groente. We hadden ook een pruimen- en een perenboom. Vruchten die elk jaar werden ingemaakt in weckflessen. We hadden kippen voor de eieren. Soms ook een paar konijnen. Achter het huis was de kolenopslag en naast het huis vingen we het regenwater op. Er was ook een drinkwaterput.
Hobbelpaard
Als we buiten speelden was dat vaak met zelfgemaakt speelgoed. Ik weet me goed te herinneren dat ik in een hobbelpaard zat en dat ik fietste op een driewieler. Tegen de avond werden alle ramen afgedekt met donkerblauwe rolgordijnen van papier, dat er vooral geen licht naar buiten kwam, dit op bevel van de bezetter. Binnen bestond de verlichting uit olie- of carbidlampen. Als er toch stroom opgewekt moest worden, deed mijn vader dat op een soort trimfiets met daaraan een dynamo.
Bij mooi weer mochten we achter het huis radouwen in een teil met water. De mannen dorsten soms achter het huis door met een vlegel op een jutezak vol graan van het land te slaan. Van de gemalen rogge werd brood gebakken. Soms werd de aalput door boer Poorthuis leeggehaald en ik mocht dan mee op de bok van de wagen die door een paard werd voortgetrokken. In de schoenmakerij moest mijn vader, die een “Ausweis” had, een Duitse soldaat als knecht in dienst nemen. Deze soldaat moest de schoenen van de officieren repareren. Het reparatiemateriaal hiervoor bracht hij zelf mee.
Mijn vader had in die tijd geen leer beschikbaar. Als de soldaat morgens kwam had hij zijn eetgerei, een mestin en het bestek van lepel, vork en mes, aan elkaar geklikt bij zich. Tussen de middag moest hij dan naar de school om te eten want daar waren ze ingekwartierd. Ik was helemaal weg van zo’n bestekje. Hij beloofde mij dat ik er een van hem zou krijgen, zodra hij zelf weer naar huis mocht. Dat is er helaas nooit van gekomen. Bij het overhaaste vertrek van de Duitsers klampte ik hem aan ’s morgens bij zijn afscheid. Hij zei dat alles al was ingepakt en dat ze naar de “Heimat” gingen. Heel veel later begreep ik dat ze overhaast waren vertrokken omdat hun vijand bij de grens stond om Oost Nederland te bevrijden. Dit overhaaste vertrek staat in direct verband met mijn verhaal over “het Kanon”.
De Bezetters
Je kon in Losser al een tijdje de onrust van de Duitse bezetters bemerken. In de oprit naar de boerenschuur van de kolenboer Nijkerken werd een kanon opgesteld. Het was goed gecamoufleerd. De loop stond richting Gronau. Het was duidelijk dat de Duitsers de vijand van die kant verwachten. Wij, maar ook onze buren werden gesommeerd “sofort” alle obstakels waaronder bomen, waslijnpalen en andere obstakels onmiddellijk van het land achter de huizen te verwijderen.
Mijn moeder mocht en kon geen was meer ophangen. De Duitsers wilden een open veld voor zich met de doorkijk tussen “De Möl” van Kellerhuis en het station. Toen het echter op de laatste week aankwam en de spanning alsmaar groter werd, besloten ze het kanon toch weer te verplaatsen naar een in hun ogen betere plek. Het werd toen tegen ons huis geplaatst. De heg van mijn oma moest het ontgelden. De takken van de heg en een net diende als camouflage.
De loop was weer gericht op Gronau. De Wehrmacht zou de vijand een warm onthaal geven. Van boven uit de kamer konden wij er mooi opkijken. Elke avond werd het kanon, met een in onze ogen reusachtige kogel, geladen. Met twee man schoven ze de glimmende kanonskogel in de voorlader van de loop. Alles ging gepaard met de nodige “befehle”. ’s Nachts stond er een wachtpost bij. Overdag gebeurde er weinig.
Het was op de vooravond van de bevrijding dat er ineens van alles gebeurde. Er was door alle geruchten veel spanning onder de mensen, en vooral veel drukte onder de Duitse soldaten. Wij kinderen merkten de spanning bij onze ouders. Er werden maatregelen genomen voor een eventuele aanval. Nu eens niet in de kelder van het huis of de schuilkelder op het land, maar we brachten de nacht door op matrassen in de winkel. De kleding hielden we aan. We hoorden veel geschreeuw op straat. Alles duidde op een noodtoestand. We keken om beurten door het sleutelgat en zagen dat het kanon naar de hoek van ons huis werd verplaatst en in stelling gebracht.
Boven luisterden mijn ouders stiekem naar de Engelse zender en hoorden dat de bevrijders al dicht de Nederlandse grens waren genaderd. Ze vergaten in hun enthousiasme en opwinding dat het raam aan de voorzijde op een kier stond, terwijl buiten de wacht werd gelopen. En wij kinderen konden niet slapen. Uiteindelijk zijn we toch in slaap gevallen. We waren met vier kinderen. Mijn zus Joke, mijn broer Ben en een meisje uit Amsterdam, Ans, die in ons gezin was opgenomen.
Tot onze verbazing mochten we de volgende morgen gewoon de voordeur uit. We zagen dat alles was verdwenen. Het was wel een rommeltje van allemaal takken en uitgerukt tegels. Van het Kanon was geen spoor meer te bekennen. Ook de Duitsers waren vertrokken. We hoorden geroep en gejuich op straat en de mensen liepen allemaal richting de Spoorstraat. Wij ook natuurlijk en daar kwamen de snelle tanks met de bevrijders. Mensen stonden, sommigen nog in pyjama, te juichen. Ze dansten en menigeen liep de tranen van vreugde over de wangen. De soldaten op de tanks deelden chocolade en kaki’s uit aan de kinderen. Het was ineens een grote ommekeer. Ik zag dat mensen de vlag uit het bovenraam staken en zwaaiden naar de bevrijders. We waren bevrijd.
Foto Historische Kring Losser.