Het gedicht “Het Spiegeltje” door Han Heck.
Het Spiegeltje
Daar was eens lang, heel lang geleden
een boertje, werkzaam en tevreden.
Hij was niet meer zo jong van jaren
en ietwat pover in zijn haren.
Aan weelde was hij niet gewend,
een spiegel had hij nooit gekend.
Elens toen hij aan het spitten was,
vond hij een aardig stukje glas.
’t Lag onder het vuil en onder het zand,
hij nam het in zijn vereelde hand.
Hij veegde het aan zijn broekspijp af,
hij keek erin … en hij stond paf!
“Mijn vader”, zei hij, sapperloot,
die is al zoveel jaren dood.
M’n vader! och die goeie man
hij is ’t en hij kijkt me an.
Hoofdschuddend stak hij het in zijn zak.
Ik bekijk het thuis op mijn gemak.
Maar telkens keek hij er weer naar,
het was toch ook zo wonderbaar.
En hij begon te overleggen
wat daar zijn vrouw wel van zou zeggen.
Zij was zo bazig zijn Katrien,
zij zou hem uitlachen misschien.
Omdat hij daar zo bang voor was
verborg hij het onder zijn matras.
Maar telkens ging hij er weer heen.
“M’n vader” zei hij dan tevree’n.
Dat wekte argwaan bij zijn vrouw
die ’t fijne ervan weten wou.
En toen hij weer de deur uit was,
toen vond zij het stukje glas.
“Wat is dat nou voor zotternij”
wat moet hij daarmee? peinsde zij.
“Daar moet iets niet in orde zijn”.
Zij wantrouwde haar goeie Hein.
Zij draaide het om en om en keek
en raakte toen toaal van stree
“Daar heb je het nou, ik wist het wel,
er is een andere vrouw in het spel!
Mijn man! Hij heeft geen hart in het lijf,
hoe houdt hij van zo’n lelijk wijf!!
Han Heck