Casparus

Een kerstsprookje voor kinderen van één tot en met honderdtien jaar jong. Geschreven door Sietse Smit.

Casparus

Casparus woont in de Zandbergen bij de Oelermars. Een prachtig natuurgebied in Twente. Zijn huisje had hij ingericht onder een vliegden, ook wel de achtzalighedenboom genoemd. Het natuurlijke verloop van de wortels van de boom, soms blootgelegd door stormachtige winden, bood een doolhof aan ruimten. Te veel voor Casparus en zijn vrouwtje. De boom stond aan de rand van de zandverstuiving, in volksmond meestal sahara genoemd. Ooit was er welvaart geweest in de Zandbergen. Toen woonde er nog het koboldenachtige volk de Olandes. Decennia geleden is het grootste gedeelte van dit volk omgekomen op een stormachtige nacht bij een poging om een jonge Olander, die in het water gevallen was, te redden. De normaal rustig meanderende rivier de Dinkel was opgezweept door de wind en sleurde ze allen mee met zijn toen sterke stroming. Een trieste gebeurtenis waaraan Casparus liever niet herinnert wilde worden. Maar het is hem onmogelijk om het helemaal uit zijn gedachten bannen. Hij en zijn vrouwtje Corstiene waren de enige overlevenden van het avontuur.

Esox Lucius de Snoek

Casparus kon goed met alle dieren in de Zandbergen, en ook ver daar buiten. Hij hielp ze in strenge winters, gaf geneeskundig advies bij ziekte en wist zich zodoende altijd verzekerd van hun sympathie. Bovendien was Casparus vegetariër. Eén dier was echter, sinds kort, uitgesloten van Casparus dwergachtige goedheid. Dat was Esox Lucius de snoek, die woonde in de diepten van de Oelermars. Een dag geleden toen Corstiene op de rug van Anura de groene kikker de Oelermars overstak om dennenappelzaad naar Passer Domesticus, de huismus van het klooster de Bardel, te brengen in verband met de bestrijding van een ernstige schimmel, kon Esox het niet laten het in zijn ogen lekkere hapje te verorberen. Zowel Corstiene als Anura werden naar de diepte getrokken. Er is niets van hun teruggevonden, zelfs niet het rode opvallende puntmutsje van Corstiene. Esox heeft dit voorval ontkent tegenover Casparus, maar de oude meeuw Nomen, die blind aan één oog was,  had het immers zelf gezien. Het voorval was inmiddels drie dagen geleden gebeurd. Het stemde Casparus tot groot verdriet. Zoveel tegenslag met het verdrinken van zijn soortgenoten en nu was hij zijn vrouwtje ook nog kwijt. Hij zag op tegen de Kerst die hij nu alleen in zijn onderaardse vertrek moest doorbrengen. Want ze genoten van het leven en van elkaar. Ze sliepen in het zelfde bedje en luisterden naar het concert van de nachtegaal Luscinia in de avondschemering. Ze waren gelukkig met z’n tweeën. Ze hadden alles wat ze nodig hadden en vooral elkaar.

Alles leek dood

Casparus zat in zijn luie stoel in zijn gezellige onderkomen waar de dingen dood leken te zijn zonder Corstiene. Het kopje in het druiprek glom niet. De theekan had zijn glans verloren. De theebladeren van de brandnetel roken niet lekker. Het waaide buiten hard. De maan verschool zich achter donkere wolken. En Casparus kon maar aan één ding denken. Hoe was ’t mogelijk dat zijn Corstiene er niet meer was. Waarom moest die snoek zo nodig de kikker Anura opeten en daarmee ook zijn Corstiene. Er druppelde een dikke traan over zijn gerimpelde oude wang. Casparus ging naar zijn bed. Het was koud in bed. Luscinia de nachtegaal begon aan haar concert. Het klonk mooi, maar in de oren van Casparus was het een kwelling. Casparus kon de slaap niet vatten en lag te woelen in zijn bed. Luscinia deed haar uiterste best. De mooiste tonen produceerde ze voor Casparus want zij wist wat zijn leed was. Casparus luisterde wel maar vond geen plezier in de mooie hoge toonladders. Totdat hij een melodietje ontwaarde dat steeds eindigde op drie dezelfde regels. “Zij leeft. Zij leeeeeeft. Zij leeeeeeeeeeeeeeéééééééééft.” Uiteindelijk viel hij in slaap met een glimlach op zijn gezicht en droomde van zijn Corstiene.

De Vlonder

Bij het krieken van de dag stond Casparus op de vlonder en keek uit over het water van de Oelermars. Hij speurde de oevers af om maar een glimp van zijn Corstiene op te vangen. Het gonsde steeds in zijn hoofd. Ze leeft. Ze leeft. Hij riep de winterganzen en vroeg hun een rondje te maken boven de Oelermars en het Klooster de Bardel. Ze voldeden graag aan zijn verzoek maar ze kwamen terug zonder resultaat. Niets wat maar in de verste verte leek op Corstiene of iets van haar. De goede stemming van Casparus sloeg al snel weer om in mineur. Er rolde een dikke traan over zijn wang. De traan viel en spatte uiteen op de vlonder. Hij kreeg hetzelfde gevoel als toen hij luisterde naar “Verdronken Vlinder” van Boudewijn de Groot maar dan 100 keer zo erg. Corvus het kauwtje zag alles aan vanuit een hoge boom en had diep medelijden met Casparus. Hij vloog naar hem toe en vroeg of hij mogelijk iets kon doen voor Casparus. “Nou……. “ zei Casparus. “Zou jij niet even naar de Bardel kunnen vliegen en Passer de mus opsporen. En vraag hem of hij Corstiene de laatste paar dagen nog gezien heeft want zij zou zijn schimmel behandelen.” Zonder verder iets te zeggen vloog Corvus weg over de Oelermars richting de Bardel. Casparus bleef wachten. Hij tuurde steeds in de verte maar hij zag Corvus niet terugkomen. Veel later op de dag, het begon al te schemeren, stond plotseling Corvus het kauwtje voor hem. En hij was niet alleen. Ook Passer de mus was er. En hij vertelde Casparus het volgende: “Wat gek Casparus dat Corstiene niet is teruggekomen bij jou. Ze heeft me drie dagen geleden bezocht en behandelde mijn schimmel. En dat heeft ze goed gedaan want het gaat een stuk beter met mij. Ze vertelde mij dat ze op de rug van de kikker Anura de Oelermars was overgestoken, maar dat Esox Lucius een aanval op hun deed. Zij is van de rug van Anura gesprongen en heeft het laatste stukje zwemmend afgelegd. Dus eigenlijk zou ze nog moeten leven.” Casparus sprong een gat in de lucht van blijdschap. Oh wat was hij blij. Ze zou dus nog leven. Maar waar was ze dan?

Corstiene

Corstiene was niet blij. Ze was niet hongerig. Ze had geen dorst. Maar ze had maar een paar vierkante decimeters om haar benen te strekken. Drie dagen geleden, nadat ze Passer de mus behandeld had tegen zijn schimmel was ze richting de Sahara gelopen. En voor een klein mensje als Corstiene is dat heel ver. Ze liep vanaf het klooster langs de kloosterboerderij. Net toen ze om de hoek kwam zag ze Felix de zwarte kloosterkater tegen. Omdat ze Felix niet zo goed kende, stelde ze zich verdekt op en sprong even achter een baksteen die tegen de muur van de kloosterboerderij lag. Oeps. Achter de steen zat een gat en ze viel pardoes naar beneden. Ze kwam op een baal hooi terecht en had een zachte landing. Toen haar ogen aan het licht gewend waren zag ze allemaal proviand. Gedroogde appeltjes, bonen, mais, allerlei granen, flessen met vruchtendrankjes en wat dies meer zei. Ze zat er al een paar dagen. En Corstiene wist dat het vandaag de dag van kerstavond was. Ze wilde hier helemaal niet langer zijn. Ze wilde bij Caparus zijn. Gezellig samen in hun ondergrondse woning op de sahara onder de vliegden. Hoe kwam ze hier nou uit? Ze deed een zoveelste poging. Ze had al stro opgestapeld en was naar boven geklommen. Maar dat was nog lang niet hoog genoeg om naar buiten te stappen. Nu stapelde ze gedroogde appeltjes op het stro zodat ze weer wat hoger kwam. De appeltjes zijn echter niet stabiel en ze durfde er niet meer op elkaar te leggen. Bang dat ze weg zouden rollen. Toen zag ze de gedroogde witte bonen aan een touwtjes hangen. Ze kreeg een geweldig idee. Ze haalde de touwtjes van de bonen af en knoopte ze aan elkaar. Aan het ene einde van het touwtje knoopt ze ter verzwaring een steentje. Ze klom voorzichtig op de door haar gebouwde verhoging en gooide het steentje naar buiten. Ze trok aan het touwtje en het ging strak zitten. Kennelijk was het steentje ergens tussen geklemd. Met heel veel moeite klom ze naar buiten en ging als de wiedeweerga op weg naar de sahara.   

Passer Domesticus

Passer Domesticus de mus was blij dat Casparus weer hoop kreeg op het terugzien van Corstiene. Hij trommelde al zijn collegamussen op en ze zouden met z’n allen weer over het gebied vliegen om toch nog eens goed te kijken of ze niets over het hoofd hadden gezien. En de winterganzen vlogen ook weer mee. Plotseling zagen ze vanuit de hoogte iets kleins roods bewegen. Was dat…..? Was dat Corstienes rode puntmutsje niet? Ze doken in een scheervlucht naar beneden en ja hoor het was Corstiene. Corstiene was blij dat ze de vogels zag en nam plaats op de rug van één van de ganzen. Met z’n allen vlogen ze in de richting van de vlonder waar Casparus nog stond. Ze landden op het water vlak voor de vlonder en lieten Corstiene op de vlonder stappen. Oh wat waren die twee blij dat ze elkaar weer zagen. Ze omarmden elkaar en ze kusten elkaar. Onder luid kabaal van de kwetternde mussen staken ze de sahara over en gingen hun huisje binnen. En toen ze gingen slapen zong Luscinia “Zij leeft. Zij leeeeeeft. Zij leeeeeeeeeeeeeeéééééééééft.” Ze hadden nog nooit zo’n  mooie kerst gehad. En ze leefden nog lang en gelukkig.

Auteur: Sietse Smit
Sietse Smit
AUTEUR

Sietse Smit

Mijn naam is Sietse Smit. Ik ben al 52 jaar getrouwd met Lettie. We hebben twee zonen, twee kleinzonen en één kleindochter.
Na mijn werkzame leven in de opsporing besteed ik veel tijd aan het schrijven van toneelstukken en verhalen en fotografie. Ik maak gedichten met een knipoog. Ik doe aan geocaching.

Scroll naar boven
Ga naar de inhoud