Voorbij het Smokkelpad is een fictief verhaal dat zich afspeelt in de gemeente Losser. Het verschijnt iedere week in delen. Lees exclusief op Hallo Losser het een-na-laatste negende deel van de serie.
§ heeft u de vorige delen niet gelezen, lees dan [ deel 1 ] [ deel 2 ] [ deel 3 ] [ deel 4 ] [ deel 5 ] [ deel 6 ] [ deel 7 ] en [ deel 8 ]
In het hart van Losser prijkte de Oude Toren aan de hemel. Op zich was de kerk erg simpel, maar het straalde een bepaalde charme uit die alle andere gebouwen overtrof. Vooral vandaag, in het oranje-rode licht van de avond, leek het alsof ik me in een schilderij uit de geschiedenis bevond. Ik keek naar de ruwe bakstenen die de hemel in klommen. Hier en daar was een ijzeren nagel te vinden. Helemaal bovenin plooide het zadeldak, verrijkt met een klokwerk. De gouden romeinse cijfers en wijzers contrasteerden tegen de rode achtergrond. Iets lager, achter een klein gebogen raam, bevonden zich de klokken, die het uur beklonken. Aan de andere zijde was een kleine deur te vinden. Het was pas in de kleur blauw geschilderd. De smalle doorgang gaf toegang tot de toren en de kerk erachter. Anna trok aan de deur, maar hij was gesloten. “Wat nu”, riep ze. Ik schudde mijn hoofd. “Niet open?”, fluisterde ik terug alsof ik bang was dat er iemand mee zou luisteren. Anna stapte de twee treden voor de deur af en liep verder het plein op. Een paar keer keek ze om haar heen en nam een aanloop. Met onvoorstelbare snelheid beukte ze tegen de deur. Het hout splinterde en de arme deur gaapte open, onder luid gekreun van de scharnieren en het verbogen slot. Mijn ogen stonden groot. Onmiddellijk stoof ik het gebouw in, zodat niemand ons kon zien. “Ben je gek geworden”, zei ik verschrikt terwijl ik de deur achter me dicht deed. Ze glimlachte breed en liep richting de trap. De deur bleef hangen op een kier, volledig uit het hangwerk geslagen. Ik schudde mijn hoofd en besloot Anna te volgen. Plotseling viel de deur dicht. Het licht verliet de ruimte. Louter enkele stralen uit de versplinterde delen van de deur verlichtten het pad. Ik voelde een raar gevoel in mijn onderbuik, alsof me iets te wachten stond. Toch moest en zou ik de trap op.
Ik stapte op de harde treden. De trap leidde naar een aantal zolders. In een van de zolders domineerden drie klokken de ruimte. In een wirwar van ratels en katrollen zaten ze aangesloten op het uurwerk. Een raampje, dat voor onderhoud van de klok diende, stond op een kier. Ik liep er heen en opende het luikje. Een gloed van licht viel op mijn gezicht en verblindde. Secondenlang was mijn zicht weg. Daarna verscheen langzaam het panoramisch beeld van Losser en de groene vlakten die het dorp omhulde. Prachtig, maar het onthulde niets. Ze waren in de toren, het gebouw waar het gedicht naar verwees. Maar er was niets dat op een nieuwe aanwijzing of op een ontknoping duidde. Ik herhaalde het gedicht in mijn hoofd. Steen van zand. U volgt het pad van vuur, nu branden de lichtjes in het heidens dorp. Toch ontgaat mij zijn vlam en rook. Al wat brandt is heilig, maar in het hart verblijf ik veilig. Iedere keer dat ik het herhaalde rilde ik bij het woord heidens. Hoezo was Losser een heidens dorp? En welke lichtjes brandden er dan? Het pad van vuur en rook was duidelijk, dat sloeg op de brand in 1665. En dan de verwijzing naar de Oude toren, de Martinustoren. Ik keek om mij heen. Mijn aandacht werd getrokken door de gouden becijfering op de klok; niet de uren, maar het jaartal wanneer de klok was gemaakt. 1666. Ik haalde het zakhorloge tevoorschijn. Toen stond mijn adem even stil. Het uurwerk van het horloge was een exacte kopie van het uurwerk van de toren, maar dan kleiner. Ik draaide het uurwerk om. |666|F. Opeens verdwenen alle ideeën over de Vrede van Kleef en de twee letters “e” tussen de streep en de “F” van de inscriptie. Ik strompelde naar achter en bewoog mij terug naar Anna die de klokken aan het bestuderen was. Ze wees, met ogen zo groot als schoteltjes, naar de inscriptie op de massieve klok: VT LOSSERANUS VIVENTES CONVOCO PUESU SIC MULTOS ETIAM IN DOMINO PLANGO MORIENTES. Vrij vertaald: Zoals ik door mijn luiden de levenden in Losser samenroep zo beween ik de velen die in de Heer sterven. Iets verderop stond het jaartal 1666, met nog wat verder: IF ME FECIT. Mijn hart sloeg over. “Dat is het”, fluisterde ik zonder adem te halen. Ik streelde over het koper van de klokken en bekeek nogmaals het zakhorloge. 1666IF. Het verwees letterlijk naar het jaartal en de maker van de klok. IF ME FECIT, Jan Fremy heeft mij gemaakt. Ik keek Anna aan. Dit was het. Hier verwees alles naar toe. Ik bekeek de rest van de klok. Er stond een kruis afgebeeld en een beeltenis van een Madonna met haar kind. Verder was er niets bijzonders. Ik boog door mijn knieën en bekeek de onderkant de klok. Wederom niets bijzonders. Toen kroop ik onder de bel door. Voordat ik het wist bevond ik me ineengekrompen in de holle ruimte van de klok.
Onmiddellijk werd mijn aandacht getrokken door de klepel. Het was niet de grote koperen klepel die ik verwachtte. In plaats daarvan was er een touw met daaraan een grote steen. Alsof de klepel zoek was geraakt en dit een simpel oplapmiddel was geweest. Ik greep de steen vast en probeerde te zien wat het was. Maar het was te donker in de klok. Met twee handen prutste ik aan het touw. Plotseling hoorde ik Anna roepen, dof, en ver weg. Er zat een trilling in haar stem. “Rook!”. Ik keek naar beneden en zag kleine sliertjes rook over de vloer kruipen. Er weerklonk een gil. Hard trok ik aan het touw. De steen kwam los en viel. Een luid geratel steeg op. De zware klok kwam in beweging. Ik sloeg tegen de grond en rolde over de houten zoldering. Een onvoorstelbaar geluid van klinkend metaal dreunde door de ruimte. De twee andere klokken luidden. Rook steeg nog verder op en decimeerde het zicht. ‘Hoe kan dat’, dacht ik. De klokken hadden enkele minuten geleden nog geluid. Rood-oranje licht priemde door de grijze rook, alsof de vlammen hen omringden. Ik bedekte mijn oren. Anna riep paniekerig, ik zocht naar haar hand. Een onmiskenbare geur van brandend hout steeg op. “Vuur!”, riep ze. “Het brand hier.” Ik rolde om en probeerde op te staan. Even ving ik een glimp op van de steen. Hij was zwart, met enkele slierten rood en goud. Vreemde tekens en letters waren in het steen gegrift. Drie woorden kon ik onderscheiden. Lapis Ignis, Silex, ofwel steen van vuur en vuursteen. Mijn ogen schitterden tranen. Ik hoorde Anna kreunen. Beelden van de afgelopen dagen vlogen langs. Het lederen pakje, de vermoorde dominee, de achtervolging, het gedicht, de geest van bommen berend. Alles. Ik kuchte en betastte de vloer. Ik vond Anna’s hand en greep die vast. Met mijn laatste krachten schoof ik naar haar toe. De hitte trotserend. Ik keek haar in de ogen. Ze huilde. Een hele tijd staarden we elkaar aan zonder iets te zeggen. Minutenlang. Tot de warmte teveel werd en de geluiden minder werden, en de armen van de rook mij het bewustzijn ontnam.
Wordt (nog eenmaal) vervolgd….