Voorbij het Smokkelpad is een fictief verhaal dat zich afspeelt in de gemeente Losser. Het verschijnt iedere week in delen. Lees exclusief op Hallo Losser het zesde deel van de serie.
§ heeft u de vorige delen niet gelezen, lees dan [ deel 1 ] [ deel 2 ] [ deel 3 ] [ deel 4 ] en [ deel 5 ]
Het regende. Dikke druppels water maakten diepe putten in de aarde. De mensen renden naar binnen en schuilden. Behalve bij dat ene huisje, daar stonden ze in rijen, meters lang. Allemaal wilden ze een glimp opvangen van wat er gebeurde. Ratelende wielen, schreeuwende doctoren. Een figuur gewikkeld in een wit kleed. Karmijnrode smetten op het doek. Het donderde en bliksemde, maar ik voelde de regen niet. Alleen mijn zilte tranen die uit mijn lege gebroken oculi kwamen. Ik trilde en snikte. Omringd door kou, als sneeuw. Als winter. Met kleine pasjes verliet ik de rij. Voelde schouderklopjes en medelijden. Verdween vervolgens in het donkere huis. Sloeg de deur dicht. Het geluid van buiten ebde weg. Ik keek niet om. Binnen was het een puinhoop. De stoelen in de keuken lagen overhoop. De lades waren leeggehaald. Bestek lag verspreid door de ruimte, net als scherven porselein en glas. Echo’s galmden na. Echo’s van hetgeen dat hier had plaatsgevonden. Mams en Paps werden gevonden door de buurman, die buiten schreeuwen en gestommel hoorde. Hij vond ze bewegings- en bewusteloos in de keuken. Gekneveld en gebutst. Hij had de politie ingeschakeld. De plaatselijke dokter gebeld. De dader was verdwenen. Had geen spoor nagelaten. Ik strompelde de trap op. Sloot mij op in de badkamer en schopte mijn kleding uit. Het warme water joeg de kou in mijn lichaam weg, maar het verdriet bleef. Ik stond daar. Minutenlang. Totdat het water afkoelde en overspoelde. Ik wikkelde me in witte doeken, die geurden naar bleek. Mama had ze pas gewassen. Ik keek in de spiegel. De verslagenheid had erin gehapt. Donkere kringen rond mijn ogen en diepe putten in mijn huid. Ik draaide me om. Het zonlicht droop door het kleine raampje naar binnen en onthulde iets. Een klein stukje licht verfrommeld perkament. Ik pakte het op en las de tekst. Woede borrelde op. ‘Dit papier was vervloekt. Verdoemd, net als het zakhorloge.’ Ik dacht aan het pakketje dat zich ergens op de bodem van de Dinkel bevond. ‘Had ik het maar nooit gevonden’. Plotseling bekroop mij een bedompt gevoel. De muren kwamen op mij af. ‘Ik moet eruit’. Vlug schoot ik in mijn oude kleren en vluchtte het huis uit.
Ik rende zonder na te denken, tot in het centrum van het dorp. Ik knalde bijna tegen een man op. Het was dominee Bernard. Zijn ogen uitten bezorgdheid. “Gaat alles goed jongen, ik hoorde het net van je ouders. Heb je mijn hulp nodig?” Ik keek hem aan en schudde mijn hoofd. Ergens was ik kwaad op hem. Dat hij mij verder had geholpen. Maar de dominee kon natuurlijk ook niet weten dat dit zou gebeuren. Hij legde een hand op mijn schouder. Het voelde warm en vertrouwd aan. Opeens voelde ik mij slap worden. Mijn hart klopte als een bezetene en mijn hoofd begon te gloeien. Ik blies lucht. “God behoedde”, riep de dominee en hij pakte mij vast. “Het gaat helemaal niet goed”, riep hij. “Kom mee.” De dominee sleepte mij mee de kerk in en zette mij op een bankje. Ik kon haast niet rechtop blijven zitten. De dominee rende een kamer in en kwam terug met een glas vruchtensap en enkele suikerklontjes. Gulzig schrokte ik ze naar binnen en dronk het glas sap in een teug leeg. De dominee knikte. “Goed, goed”, zei hij en hij keerde zich om. “Anna, zou je even wat boterhammen kunnen brengen.” Het geluid galmde na. Even later kwam er een meisje van ongeveer mijn leeftijd een zijdeur van de kerk uit lopen. Ze glimlachte en nam mij nieuwsgierig op. “Dit is Anna, de dochter van mijn zuster”, zei dominee Berend trots. Ik glimlachte flauwtjes en pakte een boterham van de schaal af. “Prettig kennis te maken”, zei ik zacht. Ze glimlachte. “Jij bent die jongen van het pakje. Heb je mijn opa’s zakhorloge al gevonden?” Verbaasd keek ik haar aan. Hoe kon zij nu weten van het zakhorloge. Zouden ze hem op pad hebben gestuurd om iets te zoeken waarvan ze al wisten wat het was? Ik keek naar Berend die mij onderzoekend aan zat te kijken. “Ja, ik heb het gevonden, maar ben er ook weer vanaf.” Ik schrokte de volgende boterham naar binnen en keek de twee nors aan. “Ben je overvallen”, riep Berend geschokt. “Nee”, zei ik terwijl ik mijn vingers afveegde. “Ik heb het in de Dinkel gegooid. Er klopte iets niet. Het getal 666 stond in het uurwerk gegraveerd. Weet u wel. Het getal van de duivel.”
Anna keek verschrikt. “Heb je mijn opa’s horloge zomaar weggegooid. Dat ding is honderden jaren oud, een familieobject dat al generaties lang wordt doorgegeven.” Er verschenen tranen in haar ogen. “En het is onmogelijk dat er 666 in gegrafeerd staat. Je hebt vast niet goed gekeken.” Anna draaide zich om. “De enige aanwijzing, weg.” Dominee Berend legde een hand op haar schouder. Ik voelde een vlaag van medelijden opkomen. “Het was niet het enige dat erbij zat, dit briefje zat er ook bij.” Ik overhandigde het briefje aan Anna. Ze las het en keek mij aan. “Je moet iets voor mij doen”, riep ze en schoot weg in een kamer om vervolgens terug te komen met een pakje. Haar ogen gloeiden “Kun jij dit voor mij naar Duitsland smokkelen. Het moet naar Burg Bentheim, zonder dat iemand het weet.” Ik keek naar het pakje. “Nee, ik smokkel niet meer. Ik ga mijn leven er niet meer voor wagen. Ik wil naar mijn ouders.” Het meisje keek mij aan. “Jouw ouders zijn waarschijnlijk door iemand overvallen die zijn handen wil leggen op hetgeen wat wij allemaal zoeken. We kunnen uitzoeken wie het is, maar het is daarvoor belangrijk dat dit pakje op het kasteel van Bentheim komt.” Ik keek haar aan en pakte het pakje aan. Het voelde zwaar. Ergens voelde ik mij verplicht om het weg te brengen. Ik had immers haar opa’s zakhorloge weggegooid. “Goed”, zei ik. “Maar ik ga niet alleen. En ik wil dat iemand gaat kijken hoe het met mijn ouders is.” Dominee Berend knikte. “Ik draag zorg voor je ouders en Anna zal met je meegaan.” Het meisje keek vastberaden. “We moeten nu gaan. Geen tijd te verliezen”, zei ze en rende de kerk uit. Ik keek haar na en snapte er niet veel meer van. Vanwaar opeens die haast. Ik keek de dominee aan. “Met je ouders komt het goed jongen, vertrouw mij maar.” Ik keek hem schichtig aan. Hoe kon hij dat nu zo zeker weten. Opeens vertrouwde ik helemaal niemand meer. Berend legde een hand op mijn schouders. “Ga snel mijn jongen. Er is geen tijd te verliezen.” Ik keek hem aan en knikte. Ergens voelde ik dat hij te vertrouwen was, dat ik het juiste deed. Ik keerde mij om en beende met grote passen de kerk uit. De pastoor keek mij na en verdween vervolgens in de diepte van de kerk. Hij opende een kluis en haalde er een rond voorwerp uit. Hij blies het stof van het koper af en bekeek de inscriptie: |666|F