Voorbij het Smokkelpad is een fictief verhaal dat zich afspeelt in de gemeente Losser. Het verschijnt iedere week in delen. Lees exclusief op Hallo Losser het vijfde deel van de serie.
§ heeft u de vorige delen niet gelezen, lees dan [ deel 1 ] [ deel 2 ] [ deel 3 ] en [ deel 4 ]
De steen stond op het kruispunt van Nederland, Munster en Bentheim en was klein en onopvallend in het landschap van bomen en gras. Toch wist ik van zijn bestaan. Tijdens de geschiedenislessen had de meester vaak verteld over de grensstenen en hoe ze gebruikt werden. Ik had er met veel aandacht naar geluisterd. Vooral de bekende Drielandsteen was mij bijgebleven, simpelweg omdat er drie landerijen samenkwamen in het kruispunt. De steen was in 1659 geplaatst en bevatte het wapen van de persoon waarvoor de afkorting C.B.E.M. stond, namelijk Christoph Bernard von Galen. De ‘Berend’ waar de dominee het over had. Bommen Berend, zoals hij in de volksmond ook wel genoemd werd. Hij werd door veel mensen gehaat en gevreesd. Ik bukte voor de steen en haalde enkele hoge halmen gras weg. Naast het wapen van Bommen Berend waren ook het Nederlandse, Bentheimse en Munsterse wapen te zien. Ik streek over het zandsteen, dat licht schitterde in de zon. Hoewel de uitspraken van de dominee niet duidelijk waren, vielen ze nu op zijn plaats. ‘Berend’ sloeg op de tweede naam van Bommen Berend. 16:59 was geen tijd maar een jaartal, het jaartal op de grenssteen. En ik herinnerde mij ook iets over Christus, wat waarschijnlijk Christoph moest zijn, de eerste naam van Bommen Berend. En hij mompelde iets met drei, drei. Misschien probeerde hij wel Drieland of Drei Länder te zeggen. Wie weet! Opeens viel mij een kaal stuk zand op onder het Bentheimse wapen. De graspollen waren verwijderd en de grond was omgeploegd. Mijn ogen werden groot. ‘Had iemand hier iets begraven?’ Onmiddellijk begon ik het zand te verwijderen. Niet ver van het oppervlak lag een sigarenkist, lichtelijk verbogen door het vocht van het natte zand. Vol ongeloof trok ik het voorwerp uit de grond en veegde het modderige zand van het doosje. Het zou wat zijn als deze commotie ging om een bak sigaren. Ik grinnikte. Al leek het wel te gaan om dure buitenlandse sigaren. Cubaanse misschien? Voorzichtig lichtte ik de deksel van het doosje op. Een rood fluwelen doek bedekte een klein voorwerp. Mijn handen trilden toen ik het doek verwijderde en een klein rolletje perkament onthulde. Het ontrolde haast automatisch, alsof het gelezen wou worden. Een sierlijke handschrift toonde een korte tekst:
steen van zand!
u volgt het pad van vuur
nu branden de lichtjes
in het heidens dorp
toch ontgaat mij zijn vlam en
rook
al wat brand is heilig
maar in het hart verblijf ik veilig.
C.B.E.M, September 1665
Ik ademde uit. Weer de afkorting van Bommen Berend. Het leek wel een victorie gedicht over de vernietiging die Bommen Berend had achter gelaten. Vandaar ook zijn bijnaam. Maar de tekst had geen samenhang. Een steen van zand die het pad van vuur volgt? Een heidens dorp. In het hart verblijf ik veilig. Het sloeg nergens op? Maar opeens daagde er iets. HART!, schreeuwde ik luid. Mijn stem galmde door de bomen. Ik grabbelde naar het pakje in mijn broekzak, ontvouwde het leer en bekeek nogmaals de inhoud. Het vlezige object begon te ontbinden. De onmiskenbare geur van dood en verrotting steeg op. Het deed mij bijna kokhalzen. Voorzichtig prikte ik met mijn vingers in het zachte vlees, terwijl ik mijn andere hand voor mijn mond en neus hield ‘Maar in het hart verblijf ik.’, vertelde het perkament. Ik tastte het vlees af. Een hard, rond voorwerp was voelbaar. Met veel moeite duwde ik het voorwerp uit de linkerkamer van het hart. Nu pas viel mij op dat er een snede was gemaakt aan de onderkant, waar het voorwerp waarschijnlijk door naar binnen was geduwd. Het object viel met een doffe klap op het gras. Ik keek verrast. Op het eerste gezicht leek het een gladde perfect ronde steen. Maar onder het donkere bloed zag ik een wijzerplaat. Met het leer veegde ik het bloed weg. Een prachtig oud uurwerk kwam onder het vuil vandaan. Het had een rode wijzerplaat met gouden Romeinse cijfers en wijzers. De achterkant was belegd met koper en voorzien van een stempel: |666|F. Ik liet het zakhorloge van schrik vallen. Zeshonderd-zesenzestig, het getal van de duivel. Opeens was al mijn fanatisme verdwenen. Duivelse zaken! Dat was iets waar ik absoluut niets mee te maken wou hebben. Ik keek naar het bloedend hart. Wie weet was dit hart wel van iemand. Wie weet is er iemand voor dit geheim vermoord. Net als de dominee! Ik schudde mijn hoofd. ‘Genoeg’. Met een boog wierp ik het hart in de kuil en gooide het gat dicht. ‘Wat het geheim ook is, DIT is het niet waard.’ Ik wikkelde het uurwerk, samen met de bewerkte steen en het briefje van dominee Bernard in het leer. Daarna greep ik mijn fiets en reed terug richting het dorp. De reis ontging me volledig. Steeds moest ik denken aan de duivelse inscriptie en de tekst op het perkament, die er hoe dan ook iets mee te maken had. Vuur, branden, heidens. Allemaal tekenen van iets duisters. Ik moest er vanaf. Het pakje leek te brandden in mijn handen. Als vuur! Enkele minuten buiten het dorp stopte ik op de brug over de Dinkel. Zonder verder na te denken gooide ik het pakketje in het stromende water. Bubbelend verdween het bruine voorwerp in de peilloze diepte. Even leek het nog te glinsteren, maar al gauw was er geen spoor meer van zijn bestaan te vinden. Ik zuchtte. ‘Dat was dan dat!’ Zonder te aarzelen stapte ik weer op mijn fiets en liet mijn zorgen samen met het pakje achter bij de zanderige oevers van de Dinkel.
Wordt vervolgd…