Voorbij het Smokkelpad is een fictief verhaal dat zich afspeelt in de gemeente Losser. Het verschijnt iedere week in delen. Lees exclusief op Hallo Losser het vierde deel van de serie.
§ heeft u de vorige delen niet gelezen, lees dan [ deel 1 ] [ deel 2 ] en [ deel 3 ]
Christus alleen is de verlosser der wereld. De inscriptie boven de deur van de kerk galmde door mijn hoofd. Kon Hij me maar verlossen van dit verschrikkelijke pakket, deze verschrikkelijke taak. Als Hij me red zal ik beloven nooit meer te smokkelen. Nooit meer. Ik zuchtte en keek de kerk rond. Gekleurd licht kwam uit de ramen en scheen over de kerkbanken die in keurige rijen in de diepte van de kerk verdwenen. Helemaal achterin stond een man. Hij was bezig de Bijbel door te bladeren op zoek naar het juiste vers om de dienst mee te beginnen. Zijn naam was Bernard, maar hij werd door velen ook vaak Vader Berend genoemd. En hij was goed bevriend met de gestorven dominee, voorbij het smokkelpad. Ik slikte. Wuifde de gedachten aan hem weg. Vader Berend was de enige die enig verband had met de dominee en tevens de naam Berend droeg. Het kon niet iemand anders zijn dan hem. “Dominee Berend, vader”, riep ik door de kerk. Het geluid galmde door het kleine volume van de ruimte. De man keek op. “We zijn nog niet begonnen”, zei hij nors en sloeg resoluut zijn Bijbel dicht alsof hij mij daarmee wou wegjagen. Hij staarde naar zijn handen en keek mij vervolgens aan. “En aan informatie over de dood van Gerard kan ik u niet helpen.” Er klonk een trilling in zijn stem. “Ik denk dat u mij wel kunt helpen. Hij heeft mij gezegd dat ik u moest vragen over… een pakje dat ik hem moest brengen.” Het was stil, minutenlang. De stilte leek te echoën. “Jij was bij hem”, riep Berend plots. “Jij was bij hem en hebt niemand gewaarschuwd. Jij hebt hem in de steek gelaten!” De stem van Vader Berend sloeg over. Zijn wangen liepen rood op. Ik strompelde naar achteren. “Nee, ik bedoel ja. Nou, hij zei. Hij zei dat ik u moest halen. Om één voor vijf. Hij…” Berend verloor zijn beheersing. Hij stormde op mij af en haalde uit met zijn arm om mij te grijpen. Ik struikelde en viel naar achteren. “Wat heb jij met hem gedaan”, zei Berend met een ijzeren stem. Ik piepte. “Dit pakje, dit pakje moest ik voor hem afleveren.” In angst voor mijn leven grabbelde ik het pakje uit mijn zak en duwde het in zijn gezicht. Hij griste het uit mijn handen en bekeek het. Onmiddellijk deinsde Berend terug. “Mijn God”, riep hij en keek mij aan. Onmiddellijk veranderde zijn houding. Berend stoof naar achteren en verdween een moment in een kamertje achter het koor. Ik hoorde enkele klikgeluiden. Voordat ik op kon staan was hij weer terug. “Het is niet wat het lijkt.” Zijn ogen verrieden angst. Tezamen met het lederen pakje duwde hij iets anders in mijn hand. Het was een grote kiezel en een vergeeld briefje. “Sechzehn-neunundfünfzig, zestien-negenenvijftig. C.B.E.M.” Hij articuleerde duidelijk. “Meer kan ik niet zeggen, maar het zal duidelijk worden. Desnoods, vraag de geschiedenisboeken om hulp.” Vader Berend draaide zich om. “Ga nu, ga! Noem mijn naam niet. Nooit.” Hij stoof weg. Ik keek hem verbaasd na en strompelde versuft richting de deur. En alsof alles slechts enkele seconden had geduurd stond ik weer buiten. De wind snijdend door mijn kleren.
Met kleine passen liep ik vooruit. ‘Wat nu’, bedacht ik me. Ik ging zitten op een bankje bij de kerk en bekeek de kiezel in mijn hand. Het was een grijswitte steen, glad en met een doffe glans. Er was een groot kruis in gekerfd. Verder had de kiezel niets bijzonders. Ik bekeek het vergeelde papiertje. De steen markeert het punt voor drie, vertelde het perkament. Zestien-negenenvijftig. C.B.E.M. Ik keek op naar de lucht, peinzend, mijn hersenen krakend. De laatste zwaluwen zweefden door het ruim. Ze krijsten woorden en verrieden iets. Een antwoord. Opeens leek het alsof alle wolken in mijn hoofd en daarboven oplosten. In een vlaag werd alles opeens duidelijk. De letters, de tekst, het gebrabbel van de dominee. Alles. C.B.E.M! Hij had het verhaal zo vaak tijdens de geschiedenislessen gehoord. Christofferus Bernardus Episcopus Monasterium. Dat was het. De verwijzing naar een groot maar bevreesd man. Zonder verder na te denken stoof ik van het bankje af richting huis. De locatie was te ver om te lopen, maar per fiets was het te doen. Ik glimlachte. Eindelijk eens een doorbraak. Eindelijk zou ik erachter komen wat het pakje betekende, al weet ik niet hoe een steen mij daarbij kan helpen. Maar toch. Er was vooruitgang. Gloeiend van spanning greep ik mijn fiets en snelde weg. Tijd om deze puzzel voor nu en altijd op te lossen!
Vlakbij het huis stond Paps zijn zoon na te kijken. Hij schudde met zijn hoofd. Wat is dat kind toch van plan? Als hij maar geen domme dingen doet. Hij staarde in de verte. Ik kan hem in ieder geval niet alleen laten gaan. Hij pakte zijn fiets en klikte het slot open. Opeens merkte hij op dat de voordeur van het huis op een kier stond. Paps fronste en liep naar de deur. Voorzichtig duwde hij het open. “Marie?”, riep hij. Maar zijn vrouw reageerde niet. Hij liep door de gang richting de keuken. “Marie, waarom staat de deur…” Paps adem stokte. Middenin de keuken lag zijn vrouw. Haar benen gekruist en haar handen met dik henneptouw vastgebonden. Op haar hoofd was een donkere plek te zien. Ze bewoog niet. Onmiddellijk rende vader naar zijn vrouw toe. Maar een schaduw was hem voor. Nog voordat hij iets kon zeggen zweefde er een voorwerp langs zijn gezicht die met een harde bonk op zijn hoofd terecht kwam. Er weerklonk een gedempte kreet. Toen zakte vader in elkaar, en belandde op het bewegingsloze lichaam van zijn vrouw. De schaduw verdween onmiddellijk in de gang en snelde de trap op, strompelend. Deur voor deur werd opengeslagen, de messing deurknoppen glinsterend in beweging. “Waar is die verdomde jongen” klonk zijn stem. Hij doorzocht de kasten en bedden, maar nergens was een spoor van leven te herkennen, noch van het lederen pakje met zijn onschatbare inhoud dat toegang zou geven tot alles.
Wordt vervolgd…