50 jaar bijzonder jeugdwerk op "De Zandbergen"

50 jaar bijzonder jeugdwerk op "De Zandbergen"

De geschiedenis van het Bijzonder Jeugdwerk in woord en beeld.

Logo 50 jaar BJwerkVele mensen zoeken nog naar Internaat De Zandbergen en de Ravenhorst in Losser. Sommigen weten niet meer dat het een internaat was en zagen het meer als een vakantieoord. In de begin jaren had het internaat een opvangfunctie voor jongeren, grotendeels uit de randstad, voor 3 maanden. Later werd het een continu opvang voor jongens en meisjes.

In 1991 is het, toen zogenoemde bijzonder jeugdwerk verhuisd naar Enschede. In de wijk het Velve is nieuwbouw betrokken en dus uit Losser vertrokken.
Ter gelegenheid is het boekwerkje 50 jaar Bijzonder Jeugdwerk op de ‘De Zandbergen’ uitgegeven. Hoewel dit boekwerk ook al weer gedateerd is, geeft het toch de sfeer van die tijd goed weer. Voor een ieder die in die tijd met De Zandbergen te maken heeft gehad is er wel een stukje te vinden welke bij zijn/haar tijd past.

Het boekje is momenteel niet meer verkrijgbaar. Mocht er veel animo zijn dan wil ik overwegen om deze als Word of PDF beschikbaar te stellen.

Veel leesplezier.

 

BJ vijftig jaar op de Zandbergen

Voorwoord van Philip Visser, directeur

Met de verhuizing van De Ravenhorst naar Enschede is een eind gekomen aan een periode van bijna vijftig jaar in Losser.
Een periode waarin het dorp en het internaat met elkaar vergroeid zijn geraakt.

Voor de oorlog vormde “De Zandbergen” het doel van menige wandeling vanuit Losser of fietstocht vanuit Enschede. Het Smitoord, van de coöperatieve vereniging “Tot Steun in de Strijd”, was de vakantiebestemming voor menig kind uit Enschede en omgeving. Vanaf 1942 werd het voormalige vakantieoord in gebruik genomen voor jongeren met problemen. Bij ons vertrek in 1991 zijn de 50 jaar dus net niet volgemaakt. In die vijftig jaar is er in en om het internaatswerk veel veranderd.

Het gedenkboek dat nu voor u ligt wil een beeld geven van deze veranderingen, zonder de pretentie te hebben volledig te zijn. Door interviews met oud-bewoners en medewerkers is geprobeerd een beeld te geven van de herinneringen welke bij hen zijn blijven hangen van hun verblijf op het internaat. De foto’s, die de interviews illustreren, zijn afkomstig uit de privé- verzamelingen van medewerkers en bewoners uit het dorp, die enthousiast reageerden op een oproep in “De Dinkellander”. Twente is trots op zijn geschiedenis, een geschiedenis die Twente en de Twentenaar heeft gemaakt tot wat zij zijn. De Ravenhorst is een deel van Twente geworden en hoort, nu het centrum vertrokken is van haar vertrouwde plekje, een plaats te krijgen in de geschiedenis van de streek. Daarnaast horen we vaak zeggen dat de geschiedenis ons kan helpen de koers voor de toekomst te bepalen. Waar of niet waar, met dit gedenkboek willen we een bescheiden bijdrage leveren aan de geschiedschrijving van de plek waar bewoners en medewerkers vele jaren met plezier hebben gewoond en gewerkt. Dit plezier is in belangrijke mate het gevolg van de contacten met onze “noabers”, die zich voor jongeren en medewerkers als echte Twentse noabers opstelden. Door de jaren heen zijn de relaties met hen steeds van uitstekende aard geweest. Her doet mij dan ook buitengewoon veel plezier dat de nestor van de noabers bereid was een bijdrage aan dit gedenkboek te leveren.

Jaren achtereen zijn groepen jongeren, hoofdzakelijk afkomstig uit het westen van het land, de bewoners van het internaat geweest. Tweetal van hen vertellen over dit verblijf en de invloed die dat gehad heeft op hun leven. De vraag naar het “waar om” van de plaatsing, wordt door één van hen op indringende wijze aan de orde gesteld. Deze belangrijke vraag brengt ons bij een van de meest opvallende veranderingen welke zich op het internaat heeft voorgedaan. Een verandering die uiteindelijk heeft geresulteerd in het vertrek van het internaat uit Losser. In de naoorlogse periode kon een opname gedurende een periode van drie maanden betrekkelijk makkelijk plaatsvinden. Hoofden van scholen, artsen en anderen, adviseerden ouders vrij snel hun kinderen voor korte tijd te plaatsen in één der kampen van BJ. De gezonde omgeving van de Twentse bossen, aangevuld met een programma vol sport en spel, moesten jongeren uit de drukke grote stad weer even de gelegenheid geven op adem te komen. De plaatsing was in vele gevallen ook bedoeld als een tijdelijke ontlasting van de ouders. Hierdoor had de plaatsing voor drie maanden in een internaat het karakter van ondersteuning van ouders en kind waarmee ernstiger problemen konden worden voorkomen. Inmiddels is de samenleving complexer geworden en worden er aan ouders en kinderen steeds meer eisen gesteld. Plaatsingen met een preventief karakter komen niet meer voor, dit mede als gevolg van de sluiting van vele voorzieningen in de afgelopen jaren. Meer en meer is het inzicht ontstaan dat jongeren in het gezin geholpen dienen te worden. Uithuisplaatsingen moeten, zo is thans de opvatting, zoveel mogelijk worden vermeden. Het gevolg daarvan is dat de jongeren die nu in een centrum voor jeugdhulpverlening worden opgenomen veel hogere eisen stellen aan de hulpverlening. Hulp binnen het gezin is al geprobeerd en niet gelukt. In deze periode is de spanning tussen ouders en kind sterk toegenomen, waardoor het steeds moeilijker is geworden iets voor elkaar te betekenen. De hulpverlening die wij in zo’n situatie dienen te bieden moet van een hoogwaardige professionele kwaliteit zijn.

Foto directeur Philip VisserDat vereist onder andere dat we moeten kunnen beschikken over goede accommodatie om onze jongeren te huisvesten met daarnaast een behoorlijk uitgerust educatie-centrum om vastgelopen opleidingssituaties weer op gang te kunnen brengen. In Losser voldeed de accommodatie niet meer aan de eisen van deze tijd. De vestiging, in de bossen, achter het dorp Losser, sloot niet meer aan bij de hulpvraag die onze jongeren, door hun gedrag, aan ons stellen. Ook het aanvankelijk voor Losser ontwikkelde nieuwbouwplan voldeed niet aan deze eisen. Door een geluk bij een ongeluk, te weten het gat in de begroting van de Rijksgebouwendienst, ging dit plan niet door en ontstond de noodzakelijke ruimte in tijd om tot een nieuwe afweging te komen. Na uitvoerig en langdurig overleg met medewerkers en beleidmakers op verschillende niveaus, is toen de keuze gemaakt voor een gedecentraliseerde voorziening in de stad. Een vorm van kleinschaligheid binnen een groter organisatorisch verband waardoor de voordelen van een grote instelling en de voordelen van kleinschaligheid konden worden gecombineerd.
Dankzij de medewerkering van de algemene directie van BJ, de gemeente, provincie en het samenwerkingsverband jeugdhulpverlening Twente (V.J.T.) konden de formele procedures snel worden afgerond en kon de verhuizing plaatsvinden amper drie jaar nadat het idee voor het eerst werd geopperd.

Als we nu kijken naar de schitterende nieuwe behuizing in de wijk Velve-Lindenhof, een wijk die ons enthousiast heeft ontvangen, dan kunnen we ons nauwelijks meer voorstellen hoe het mogelijk was met alle beperkingen welke de oude accommodatie ons oplegde te werken. Ieder kind een eigen kamer. Een goed uitgerust educatie-centrum en een functioneel stafgebouw en dat alles op afstanden van elkaar die nauwelijks groter zijn dan op het terrein in Losser. Natuurlijk stelt de nieuwe locatie in een stad andere eisen aan de begeleiding van jongeren. We hebben ons gerealiseerd dat er sprake zou zijn van een totale cultuurverandering waarop de medewerkers door scholingen training uitvoerig zijn voorbereid. Ook de organisatiestructuur diende ingrijpend te worden bijgesteld. Verantwoordelijkheden van de uitvoerend werkers dienden te worden bijgesteld. We zijn als totale organisatie in een proces van verandering gestapt waar niemand zich aan heeft kunnen onttrekken. De periode Losser is afgelopen, Enschede stelt ons voor nieuwe vragen, doet een beroep op onze creativiteit en inzet.
Ik heb dan ook veel respect en bewondering voor alle bij de ombouw en verandering betrokken medewerkers. Er zijn bergen werk verzet, zonder mopperen. Er is positief geïnvesteerd in een toekomst waarin we met zijn allen geloven. Hiervoor dank ik allen die bij dit veranderingsproces betrokken zijn geweest en wel in de eerst plaats de medewerkers van ons centrum. Mensen bedankt !

Voor het werken met onze jongeren kunnen we nu beschikken over een prima accommodatie op een prima plek. Laten we er met zijn allen aan werken dat daar dan ook de best mogelijke hulp wordt geboden.

Om privacy-redenen is er in dit boek voor gekozen géén namen van jongeren te vermelden bij de foto’s.
Het gedenkboek laat zien dat hulpverlening een proces is vol van menselijke betrokkenheid. Velen hebben goede herinneringen aan “De Zandbergen” in Losser. We treffen echter ook een toon van verdriet, soms zelfs van pijn aan. Toch kan gesteld worden dat zelfs door die pijn heen, Losser een aangename herinnering is gebleven. Een gedenkboek als dit is door al deze verhalen een “klein monument” van menselijke omgang op een klein stukje Twente, een plekje dat velen nooit zullen vergeten.

Philip Visser directeur

Een stukje geschiedschrijving

Van ‘De Zandbergen’-via De Ravenhorst’- tot… BJ-Twente

1942
Het Rijk huurt in Losser een terrein met villa “De Zandbergen” voor de inrichting van een kamp voor sociale jeugdzorg.
De Dinkel Lossersche Zandbergen in 1920

1946
Het ministerie van Wederopbouw en Volkshuisvesting huurt “De Zandbergen” voor het jeugdwerk in internaatsverband.

1951
“De Zandbergen” wordt van de Cooperatieve Vereniging Tot Steun in de Strijd Enschede gehuurd voor ƒ 4.000,- per jaar, voor een periode van vijf jaar. De huur betreft twee zomerverblijven, vijf schuren en 12.3 ha zand en bosgrond.
Laus Teepe wordt de eerste directeur op “De Zandbergen”.

1955
De verhuurder wil verkopen. Het Rijk heeft het eerste recht van koop. De andere gegadigde blijkt de gemeente Losser te zijn, die al jaren het plan koestert het landgoed aan te kopen. De gemeente biedt ƒ 120.000,- en dat is meer dan het waard is.
De verhuurder vraagt ƒ. 105.000,-. Het departement vindt dat te veel.

1956
De huur wordt verhoogd tot ƒ 6.037,50 per jaar.

 

Smitsoord rond 1930

1957
De gemeente Losser probeert het terrein opnieuw te kopen van de Coöperatieve Vereniging. De gemeente wil het de bestemming geven van recreatieterrein. Zij wil de gebouwen echter blijvend ter beschikking stellen van het Rijk.
Gedeputeerde Staten geeft de gemeente geen toestemming om tot aankoop van “De Zandbergen” over te gaan. De gemeente gaat tegen deze beslissing in beroep.
Overleg tussen gemeente en ministerie leidt niet tot resultaten.
De vereniging vraagt nu ƒ. 91.300,-. Het Rijk vindt dit bedrag nog altijd te hoog. Het huurcontract wordt met een jaar verlengd.

1958
De gemeente Losser wordt in haar beroep tegen de beslissing van GS in het ongelijk gesteld.

1960
Directeur Lans Teepe neemt afscheid. Johannes Hofman volgt hem op. Onafhankelijke taxatie van “De Zandbergen” geeft een koopsom van ƒ 91.300,te zien.

1961
Het Rijk koop het terrein met opstal aan voor ƒ 80.515,-. Voor verbouw- en uitbreidingswerkzaamheden wordt een bedrag van ƒ 476.000 beschikbaar gesteld. Er worden vier paviljoens gebouwd en een gebouw waarin een leslokaal en de onderhoudsdienst worden gehuisvest. Men kiest voor semi-permanente bouw.
De villa “De Zandbergen” wordt afgebroken. Voortaan heet het internaat “De Ravenhorst”.

1965
In dezelfde stijl als de paviljoens worden een stafgebouw en magazijn met kantoorruimten gebouwd.

1976
In dit jaar vertrekt directeur Johannes Hofman. Hij gaat naar het BJ-internaat Aekinga te Appelscha.
De toestand van de gebouwen is niet bepaald rooskleurig. De vraag is echter of opknappen de nieuwbouwplannen niet zal doorkruisen. Voor de gymnastieklessen wordt een noodgebouw neergezet, in de vorm van een luchthal, met een tijdelijke vergunning van de gemeente.

1977
Wouter van Loon wordt tot directeur benoemd. Er komt methodische werk begeleiding voor de groepsleiding vanuit BJ-Centraal te Lochem.
Van voortgang in de bouw is in deze periode geen sprake. “De Ravenhorst” gaat zijn hulpverlening meer richten op de regio Twente.

1979
De aanzet tot democratische veranderingen door de directeur gaan te snel.
Van Loon vertrekt en wordt opgevolgd door Cor Struik. Interne spanningen komen onder zijn leiding tot rust.
De directeur gaat deelnemen aan het Twents Tehuizen Overleg in verband met de regionalisering.

1980
Het programma van eisen voor de nieuwbouw van “De Ravenhorst” is vastgesteld en goedgekeurd. Het betreft een nieuw servicegebouw en een sportlokaal.
“De Ravenhorst” is nog steeds een internaat voor LOM-leerlingen. Het begrip LOM-leerling zegt echter weinig. Men erkent dat de schoolproblemen vaak een andere achtergrond hebben. “De Ravenhorst” gaat zich richten op kinderen met een normale intelligentie, leerachterstand en gebrek aan leermotivatie.

1981
Vrijwilligers uit Losser komen op “De Ravenhorst” de handen uit de mouwen steken.
Het centrum treedt in overleg met een kamertrainingscentrum in Enschede om samenwerking tot stand te brengen.
De dienstwoning wordt in gebruik genomen als een interne voorziening voor kamerbewoning.
Emancipatie doet zijn intrede op ‘De Ravenhorst’. In ieder team werkt nu één vrouw. De “mannenheerschappij” wordt langzaam doorbroken.

1982
“De Ravenhorst” richt zich op jongeren met een normale intelligentie van 12 tot 17 jaar. Later wordt beslist met jongeren van 7 tot 17 jaar te gaan werken.
In dat jaar komen voor het eerst ouders op het internaat logeren, om de omgang met hun kinderen op een nieuwe manier aan te leren.

1984
De provincie krijgt in de toekomst meer te zeggen over de invulling van de jeugdhulpverlening. Men vraagt zich af of de nieuwbouwplannen van “De Ravenhorst” niet klem komen te zitten tussen deze ontwikkelingen. Men is nog steeds in overleg met de Rijksgebouwendienst. Het programma van eisen voor de nieuwbouw is vastgesteld. De opdracht aan de architect is door Rijksgebouwendienst verstrekt.
Op “De Ravenhorst” gaan de eerste leerlingen naar externe scholen. Het aantal plaatsingen uit Overijssel stijgt langzaam.

1985
“De Ravenhorst” wil zich nog meer dan voorheen gaan richten op jongeren uit de eigen regio. Het internaat ontwikkelt zich tot een voorziening voor Overijssel. Men besluit met jongens èn meisjes te gaan werken.

1986
Directeur Cor Struik neem afscheid en wordt opgevolgd door Phlip Visser.
In het plaatsingsbeleid gaan regionale gevallen voor. Het plan voor totale nieuwbouw wordt door de minister goedgekeurd. Er wordt feest gevierd op het internaat. Twaalf uur voor de aanbesteding wordt het nieuwbouwplan afgeblazen.
Het gaat voor meerdere jaren in de ijskast.
Reden: Rijksgebouwendienst zat met een gat van 500 miljoen: het “gat Nijpels”.

1987
Een alternatief plan voor nieuwbouw in Enschede komt op gang. Algemeen BJ-directeur Han Muller geeft toestemming voor verdere ontwikkeling.
Het personeel kan er na een zware bespreking mee instemmen.

1988
Het zoeken naar bouwterrein in Enschede begint. Rijksgebouwendienst gaat met de plannen akkoord. De nieuwbouw past ook goed in het Ondernemingsplan voor een geprivatiseerd BJ.

1989
Bouwterrein gevonden in de wijk Velve-Lindenhof te Enschede. Schetsontwerpen worden gemaakt en goedgekeurd. De Gemeentelijke Bouwdienst verzorgt de bouwcoördinatie. Er worden voorlichtingsavonden in de wijk gehouden. De bewoners reageren “redelijk instemmend”.
De grond wordt aangekocht, de bouwkredieten worden verworven.

1990
De aanbesteding van de bouw vindt plaats in januari. De bouw start in maart. In december worden reeds de eerste panden opgeleverd.

1991
Op 11 februari verlaten medewerkers en jongeren het landelijke Losser. De diverse lokaties in de wijk Velve-Lindenhof worden betrokken.
Op woensdag 15 mei is de officiële opening van BJ-Twente in Enschede.


 

Periode 1946-1978

Bernard RolinkBERNARD ROLINK, DE KOK DIE EIGENLIJK BANKETBAKKER WAS.

EEN GESPREK MET MEVROUW ROLINK

De kok Bernard Rolink ± 1955’In al die 32 jaar dat hij bij ‘De Ravenhorst’ werkte, van 1946 tot 1978, heeft hij zich slechts één keer verslapen. Hij dacht toen dat het zondag was.’

Een terugblik samen met mevrouw Marietje Rolink (72), de vrouw van de welhaast ‘legendarische’ kok Bernard Rolink, die tien jaar geleden op 67-jarige leeftijd overleed. Twee jaar eerder was hij gestopt met werken. Rolink was wat de Engelsen noemen ‘a character’. De andere verhalen in dit boek getuigen hiervan: zijn naam wordt talloze malen genoemd. De een vond hem streng, de ander humoristisch, weer anderen gebruikten zelfs de termen ‘filosoof en ‘genie’. Hij was in ieder geval iemand die bij anderen reacties opriep.

Het is al weer 34 jaar geleden dat het pas getrouwde echtpaar Rolink de eengezinswoning in de Klopperstraat in Losser betrok. Zij kregen vijf kinderen. De oudste zoon is in de voetsporen van zijn vader getreden: hij is banketbakker in Amsterdam. De tweede zoon, Herman Rolink, werkt bij BJ-Utrecht, aanvankelijk als hulpkok en nu als groepsleider.

Eetzaal Smitsoord ongeveer 1930

De jeugdig ogende mevrouw Rolink is nog altijd het toppunt van energie. Ze trekt al 25 jaar iedere ochtend een uur lang baantjes in het Losserse zwembad. ’s Zomers start ze in het prille ochtendgloren om 7 uur, maar in de donkere wintermaanden gunt ze zichzelf een half uurtje langer onder de wol. Verder heeft ze het druk met haar kinderen, acht kleinkinderen, breien, kegelen, kaarten en vele andere hobby’s.

Wat herinnert mevrouw Rolink zich nog van ‘De Zandbergen’, later ‘De Ravenhorst’?
‘Wat me het meest is bijgebleven zijn de weken dat m’n man kampwacht had, de periode tussen twee kampen door dus. Dan gingen we er met het hele gezin naar toe. Dat was gewoon vakantie voor me. Vooral in de tijd dat de oude villa ‘De Zandbergen’ er nog stond, vond ik het er heerlijk. Die villa was mooi en ruim , maar tegelijk zeer intiem.’

Sokken stoppen
‘Verder herinner ik me dat ik jarenlang sokken van de kinderen heb gestopt. Bernard kwam af en toe met een grote zak thuis. En knollen dat erin zaten! Zo heb ik op den duur zelf m’n wasmachine bij elkaar verdiend.

Bernard was een van de weinige medewerkers die extern woonde, vandaar dat ik niet bij het dagelijks gebeuren van het internaat betrokken was. Bovendien was hij geen groot verteller. Hij was nogal gesloten. Als hij thuis kwam zette hij z’n brommer achter het huis en liep rechtdoor naar zijn bijen. Hij was imker en had 23 bijenkasten. We hadden altijd volop honing. Toen hij overleed heeft de apotheker in het dorp alles overgenomen. Hij brengt me nog ieder jaar een emmertje honing.’

Havermoutpap
Bernard Rolink ging iedere morgen om zes uur de deur uit. Hij had haast want de kinderen moesten op tijd hun havermoutpap hebben. Zonder havermoutpap zou het niet goed met hen aflopen, zo geloofde de kok heilig. Zijn route naar het internaat voerde eerst langs de slager, waar hij een fikse portie vlees insloeg voor de ruim zestig hongerige magen die van zijn kookkunst afhankelijk waren. Bakker Stokman bezorgde iedere dag vers brood en groenteman Knipper kwam om de dag langs met zijn vitaminerijke groen-produkten. Tot zover een tijdbeeld, een collage samengesteld uit de herinneringen van mevrouw Rolink.

Was uw man een goede kok?
Mevrouw Rolink lacht geheimzinnig. Het ‘uur van de waarheid’ blijkt aangebroken. ‘Hij was eigenlijk helemaal geen kok, maar banketbakker. Bernard had zeventien jaar in zijn geboorteplaats Erica, vlak bij Emmen, bij een banketbakker gewerkt. Het was altijd de bedoeling geweest dat hij de eigenaar zou opvolgen, maar toen puntje bij paaltje kwam ging dat niet door.

Het is, achteraf gezien, nèt of het zo moest zijn. We lazen in de krant dat ‘De Zandbergen een kok zocht en op die vacature heeft Bernard gewoon gesolliciteerd. Ze hebben er nooit iets van gemerkt. Hij kookte voortreffelijk. Veel later heeft m’n man het eens terloops tegen directeur Teepe verteld. Die moest toen hartelijk lachen.’

Internaat de Zandbergen ongeveer 1948. De ingang

Ontzag
‘Teepe was toch zo’n fijne man. Voor hem hadden de jongens echt ontzag. Dat is vandaag de dag heel anders. Kinderen weten niet meer wat het woord ‘ontzag’ betekent.

Toen onderwijzer Duyker naar het internaat in Hollandse Rading vertrok, vroeg hij Bernard met hem mee te gaan. Maar Teepe wilde hem niet laten gaan. ‘Blijf alsjeblieft,’ vroeg hij letterlijk. Ik had wel gewild. Utrecht en omgeving leek me heel wat aantrekkelijker voor de kinderen om op te groeien. Maar nee hoor, m’n man koos voor ‘De Zandbergen’ en daar hadden we ons maar bij neer te leggen.

Huis op de Heuvel ongeveer 1948. Voormalig cafe de Zandbergen

Ook Hofman was een zeer sympathieke man. Met hem en zijn vrouw Anita hebben we jarenlang één keer in de week gejokerd. Ik heb nog altijd contact met hen, evenals met Cor en Wil Boot, mevrouw Van der Wardt en Ini Lukien. We zien elkaar gemiddeld een keer per jaar.

Een paar jaar geleden is er in Lochem een grote BJ-reunie gehouden. Ik was op dat moment in Frankrijk met vakantie. Maar voor dat doel ben ik overgekomen met de trein. Het was de moeite waard. Geweldig zoveel oude bekenden als ik toen heb gezien.

Slaapzaal Zandbergen (grote) 1948

Had uw man een goed contact met de kinderen?
‘Hij kon met iedereen goed opschieten, met volwassenen en kinderen. Maar – en daarom vonden sommigen hem misschien streng – hij was zeer consequent. Zijn nee was en bleef nee. Je hoefde het echt niet nog eens te proberen. M’n eigen kinderen weten daar alles van.

De kinderen van het internaat hielpen Bernard in de keuken met aardappelen pitten en broodsmeren. Maar behalve koken, zorgde mijn man ook voor de bloemen rond het huis. Dat was zijn hobby en ook daar assisteerden de kinderen hem bij. Ze genoten dan.
Het is meerdere malen gebeurd dat oud-bewonertjes van het internaat ons later thuis kwamen opzoeken. Soms huilden ze tranen met tuiten omdat ze weer terugwilden.’

Verblijfslokaal Internaat de Zandbergen 1948

‘Bedrogen’
‘Ik herinner me nog een grappig verhaal. Onder de medewerkers van het internaat was een vegetariër. Deze stond er onder meer op dat hij aparte, plantaardige boter kreeg. M’n man heeft hem jarenlang ‘bedrogen’. Hij had één keer een pakje plantaardige boter gekocht en het papiertje bewaard. Daarin verpakte hij na die tijd gewone boter. De man heeft het nooit doorgehad en hij is er niet slechter van geworden.

Een van de specialiteiten van Bernard was een kolossale slagroomtaart, voor minstens dertig personen. Die bakte hij altijd voor familie en goede kennissen ter gelegenheid van een verjaardag. Gelukkig heeft hij mij die kunst ook geleerd en ik zet nu nog altijd zijn traditie voort. Eén van m’n dochters heeft me onlangs gevraagd om haar ook in te wijden. En zo zet de traditie zich dan voort.’


 

Periode 1954-heden

‘DAAR STOND HIJ EN VROEG DE WEG NAAR AMSTERDAM…’
DE ‘NAOBERS’ ELFERINK

De boerderij van de Elferinks naast het internaat‘Toen Johannes Hofman en zijn vrouw Anita op het internaat kwamen, zei de buurman tegen me: ‘Elferink, hou je kippen binnen, want er loopt een vos op ‘De Zandbergen’ rond.’ Zij had rood haar zie je.’

‘Naober’ Elferink grinnikt nog bij de gedachte. Hij en z’n vrouw wonen al sinds ‘mensenheugenis’ naast het internaat en hebben veel lief en leed rond het huis en zijn bewoners, van dichtbij – soms zelfs aan den lijve – meebeleefd.

’t Is stil geworden,’ zegt mevrouw Elferink. Sinds ‘De Ravenhorst’ op 11 februari van dit jaar naar Enschede verhuisde, valt er op het naast de boerderij gelegen terrein niets meer te beleven. Wat ermee gebeurt? De gemeente schijnt het terrein te willen kopen, met als bestemming natuurgebied, weet de boerin te vertellen.
Van hun beiden heeft zij de oudste herinneringen. Ze vertelt: ‘Mijn vader en moeder hebben vroeger al op deze boerderij gewoond. Ik ben in 1931 hier geboren. Ik herinner me nog goed uit mijn kindertijd dat ‘De Zandbergen’ een kindervakantieoord was. We speelden er graag, m’n broer, m’n zusje en ik. Er was veel speelgoed en je kreeg er hagelslag of bruine suiker op je brood! Dat kenden wij op de boerderij niet. Op een gegeven moment hebben wij wegens omstandigheden de boerderij verhuurd en zelf een aantal jaren elders gewoond. In 1954 keerden m’n man en ik hier weer terug. In die tijd was ‘De Zandbergen’ een internaat geworden, met Lans Teepe als directeur.’

Personeelsfeest

Paard en wagen
‘We gingen meteen heel plezierig met Teepe om,’ vervolgt haar man. ‘We mochten gebruik maken van de douches op het internaat. Een dergelijke luxe hadden wij op de boerderij niet. We kwamen er regelmatig op de koffie en hij was gul met sigaren. Als ’tegenprestatie’ zorgde ik met m’n paard en wagen voor het vervoer van een nieuw aangekomen groep kinderen, van het dorp hierheen over het smalletje zandweggetje. Ander vervoer was er niet. De bagage werd op de wagen geladen en de kinderen liepen ernaast. In de wintermaanden stond Rolink, de kok, bij onze aankomst dan altijd met een grote pan erwtensoep gereed.

Ja, we hadden elkaar nodig in die tijd. We waren voor allerlei dingen vaak op elkaar aangewezen. In de loop der jaren is daarin is veel verandering gekomen. Alles is nu veel bereikbaarder. Het ‘naoberschap’ is nu veel minder sterk. Met die grotere bereikbaarheid is de afstand tussen de mensen groter geworden.

Cor Struik – dat moet ik zeggen – heeft in de tijd dat hij directeur was het ‘naoberschap’ weer aangehaald. Al meteen bij zijn komst moesten we kennis komen maken en een borrel drinken. Phlip Visser, de huidige directeur, is voortgegaan op die lijn. Ook hij betrok ons zo veel mogelijk bij diverse activiteiten.’

Leslokaal Internaat Zandbergen 1948

Achterzak
Terug naar Johannes Hofman. Wat kunt u zich nog meer herinneren?

Mevrouw Elferink: ‘Als Anita en hij uitgingen en ze reden weg met die oude ‘eend’ van hem, dan moesten we altijd lachen. Het was net een echte eend, de ramen klapten open en dicht.

Hofman had typische gewoonten. Zo stopte hij altijd z’n geld los in z’n achterzak, omdat hij geen portemonnee had.
Op een dag kwam Anita helemaal opgewonden bij me langs. Ze had de vorige dag een kostuum van Johannes naar de stomerij gebracht. ’s Avonds miste hij het toen hij het aan wilde trekken. Dat het gestoomd werd was niet zo erg, zei hij, maar wel dat hij een paar honderd gulden in zijn achterzak had laten zitten…
Anita heeft het geld teruggevonden. Maar ze moest er wel een enorme hoop goed in de stomerij voor doorspitten.’

Heeft u in al die jaren ook veel contact gehad met de kinderen?

‘We hebben van alles meegemaakt met de kinderen’, vertelt boer Elferink. Zo kwam er een keer een klein jongetje langs. Daar stond hij en vroeg de weg naar Amsterdam. Hij had alleen een tandenborstel, tandpasta, papier en potlood bij zich. We hebben hem maar snel teruggebracht naar het internaat.
Weglopen kwam vooral de eerste drie weken van een nieuwe groep veel voor. Soms vonden we er ’s morgens één in het hooi.

Soms had ik medelijden met de kinderen. Je zag ze vaak huilen. Ze kwamen zo van de stad naar het bos. Ze moesten op het internaat drie keer per dag eten. Sommigen waren dat helemaal niet gewend. Iedere ochtend havermoutpap. Dat vonden ze nog het meest verschrikkelijk.
Op dinsdagmiddag zagen we de hele stoet voorbij trekken, want de kortste weg naar het zwembad liep langs onze boerderij. Dan zwaaiden ze.’

Toppop
‘Af en toe stond er wel eens ineens zo’n jochie bij ons op het erf. Ik herinner me nog een jongen uit Rotterdam. Hij had twee moeders en drie vaders. Omdat hij alles af wist van Toppop en een heleboel liedjes kon nazingen, was hij reuze populair bij onze kinderen. Op den duur kwam hij altijd als hij vrij was hier.
Op een dag versprak hij zich: hij sliep wel eens niet op het internaat, maar in onze schuur in het hooi.
Toen hij het internaat verliet en afscheid kwam nemen, heb ik hem een schetsje van ‘zijn’ schuur, dat ik door iemand in het dorp had laten maken, als herinnering cadeau gegeven. Hij was er vreselijk blij mee en heeft nog jarenlang regelmatig opgebeld. Ook stond hij op een nacht opeens bij ons op de stoep. Hij was weggelopen uit Rotterdam. We hebben de volgende dag het internaat gewaarschuwd. De laatste jaren horen we niets meer van hem.’

Brand
Er zijn aangename, maar ook minder aangename herinneringen. Eén incident dat tot die laatste categorie behoort, is de brand op Tweede Kerstdag 1989, die, zoals later bleek, aangestoken was door een jongen van ‘De Ravenhorst.’
Mevrouw Elferink: ‘We moesten ’s avonds op visite en waren daar net gearriveerd toen onze zoon opbelde met de boodschap dat de schuur in lichterlaaie stond. Wij snel terug. De brandweer was al gearriveerd en was druk bezig met blussen. Alle varkens en koeien liepen los buiten rond. Later zijn er helaas toch enkele aan longontsteking gestorven.

Een week later kwam Philip Visser ons vertellen dat één van zijn jongens het gedaan had en bood zijn excuus aan. De schade is later keurig vergoed. Ze waren er heel toevallig achter gekomen doordat een groepsleider een opmerking die hij verdacht vond van deze jongen tegenover anderen had gehoord.’

Elferink: ‘We nemen het ‘De Ravenhorst’ niet kwalijk. Zo zie je, al zorg je nog zo goed voor de kinderen, ze missen toch iets. Die jongen mocht natuurlijk om de een of andere reden niet naar huis met de Kerst. Niet welkom. Ouders misschien naar de wintersport en hij lekker opgeborgen op een goed adres. Dan krijg je dat ze hun gevoelens af moeten reageren. Maar het kan natuurlijk ook gewoon verveling geweest zijn.’

Klootschieten
Ziet het er naar uit dat u nog wel eens contact zult hebben met uw voormalige naobers’ in Enschede? Boer Elferink: ‘Zeker weten. We doen al jaren met de hele omgeving aan klootschieten. Dat gaat gewoon door. Onze volgende afspraak is al bepaald: 11 juni. Dan gaan we weer…’


 

Periode 1955 kamp “De Zandbergen”

 

VAN DWARS ‘WEGLOPERTJE’ TOT SUCCESVOL ONDERNEMER
KEES STAAL

‘Tien jaar geleden hadden ze me nog niet hoeven vragen of ik mee wilde werken aan een boek als dit. Dan had ik ‘nee’ gezegd. Ik heb jarenlang gevochten tegen mijn jeugdherinneringen. Alles weggedrukt. Ik wilde er met niemand over praten.
Maar de laatste jaren begonnen m’n kinderen vragen te stellen. Ze zagen foto’s en wilden van alles weten. Dat was voor mij het keerpunt. Ik besloot me niet langer voor m’n verleden te schamen. Trouwens wat was er eigenlijk om beschaamd voor te moeten zijn? Dat realiseerde ik me toen pas. Iedereen heeft toch zijn eigen geschiedenis..?’

Aan het woord is Kees Staal (45). Anno 1991 een succesvol ondernemer. Ooit een – naar eigen zeggen -vervelend, dwars ‘weglopertje’, met wie geen land te bezeilen was. Ook ‘De Zandbergen’ kreeg daar in 1958 een portie van mee.
Vorig jaar bezocht Kees Staal met zijn vrouw ‘De Ravenhorst’ in Losser. Op zoek naar het verleden dat hij zolang verdrongen had. ‘Het was eigenlijk allemaal erg vreemd voor me. De grote villa, die ik me herinnerde, stond er niet meer. Aan een medewerker, die ons zag rondscharrelen, vertelde ik dat ik een oud-bewoner was.
Hij vroeg toen m’n naam en adres en of ik eventueel mee wilde werken aan een herdenkingsboek. Ik zei: ‘geen bezwaar’, aldus Kees Staal.

Pinkelhok ± 1958
We ontmoeten elkaar in een gebouw van Rijkswaterstaat, dat deels als Delta-EXPO is ingericht, op het voormalige werkeiland ‘Neeltje Jans’, vlak bij de waterkering van de Oosterschelde. ‘Je kunt je niet vergissen. Er is niets anders. Het is ‘in the middle of nowhere’, had hij uitgelegd. Kees Staal gaf ter plekke op dat moment gedurende drie dagen in de week een anti-slipcursus aan een aantal medewerkers van Rijkswaterstaat. Zijn bedrijf ‘Staal Auto Training B.V.’, dat gevestigd is in zijn woonplaats Westdorpe (Zeeuws-VIaanderen), houdt zich bezig met bedrijfstrainingen die erop gericht zijn automobilisten een beter en veiliger rijgedrag bij te brengen. De cursus, die hij speciaal voor het bedrijfsleven ontwikkeld heeft, heet ‘Bewust Veilig Autorijden”.

Staal: ‘De statistieken wijzen uit dat verkeersongelukken een van de hoofdoorzaken vormen van ziekteverzuim.’ Hij richt zich dus voornamelijk tot bedrijven, maar ook de individuele automobilist kan bij SAT voor een vaardigheidstraining terecht.

Groepsfoto ´internaatbevolking´ in de periode Hofman 

Dertien lagere scholen
Kees Staal’s jonge jaren leveren geen vrolijk verhaal op. Het is een aaneenrijging van verblijven in tehuizen en pleeggezinnen. In totaal bezocht hij dertien lagere scholen…
Hij werd in 1945 geboren in Groningen. Zijn moeder overleed toen hij 3 1/2 jaar was. Zijn vader trouwde opnieuw met een ambitieuze vrouw, een juriste, die er geen twijfel over liet bestaan hoe zij de aanwezigheid van Kees en z’n twee jaar oudere zusje zag: ‘Ik ben met jullie vader getrouwd, niet met jullie…’.
Toen Kees zes jaar was verhuisde het gezin naar Lubeck in Duitsland, waar zijn vader mede-directeur van een scheepswerf werd. Kees ging er voor het eerst naar school en leerde uiteraard vloeiend Duits spreken. Toen hij tien jaar was keerden zij terug naar Nederland en gingen in Rotterdam wonen.

‘Toen begon de ellende. Ik sprak haast geen Nederlands meer, alleen maar Duits. Dus ik werd vreselijk gepest. Het was de tijd van ‘Mof, breng m’n fiets terug… Ik kon er niet tegen. Het maakte me agressief en ik vocht erop los. Als het moeilijk werd liep ik weg van school en van huis, daar was ik in Duitsland al mee begonnen.

Wandelen met de jongens ± 1957

Commando’s
Als jongetje van tien jaar werd hij voor drie maanden naar ‘De Zandbergen’ gestuurd. Hij herinnert zich nog goed het militaristische karakter van het kamp. ‘Alles ging op commando: opstaan, voor je bed staan, je bed rechttrekken, tanden poetsen, ochtendgymnastiek in het bos, dan pas in de rij voor het ‘pinkelen en pankelen’ (naar het toilet gaan. Red.), het vlag hijsen, eten, de lessen.. Vrije expressie ontaardde bij ons in vrije agressie. Tijdens dat vak kon je je lekker uitleven.
En verder: dennenappels verzamelen voor het fornuis, het verplichte schrijfuurtje voor brieven naar huis, enzovoort.
Je enige vrijheid was als de leiding sliep en gelukkig waren er een paar die zeer vast sliepen.

Spelen voor het internaat ± 1957

Langs de leuning
’s Avonds laat gleed Kees, meestal in gezelschap van een kameraadje, uiterst voorzichtig langs de leuning -de trap kraakte te veel- in de villa ‘De Zandbergen’ naar beneden. Buiten lonkte de vrijheid, het avontuur.

Wat deed hij dan? Kees: ‘Ach, niets bijzonders. Beslist geen criminele dingen. Dat heb ik trouwens nooit gedaan. Slechtere dingen dan wat fruit pikken, heb ik nooit uitgespookt. Nee, vaak stonden we ergens voor een raam naar binnen te kijken hoe andere mensen leefden. Daar kon ik geen genoeg van krijgen. Die warmte van een echt gezin, dat was volkomen vreemd voor me.

Een andere, onaangename herinnering komt boven. ‘Ze hebben me eens twee dagen met een bord vis voor m’n neus laten zitten, omdat ik het verdomde dat op te eten. Ik eet trouwens nu nog geen vis. Op ’t laatst stond de schimmel erop. Toen werd het eindelijk weggegooid.’
Fijne herinneringen heeft hij nog aan het klooster, vlak over de grens in Duitsland. ‘Ik was er een regelmatige bezoeker en kreeg er koek en thee. Ze dachten dat ik gewoon een Duits jongetje was. Dat was wel weer een voordeel.’

Kees zijn eerste schooldag in Duitsland

Beslissend
Kees Staal met zijn vaderDie drie maanden in ‘De Zandbergen’ zijn volgens Kees Staal beslissend geweest voor de rest van zijn jeugd en eigenlijk voor zijn verdere leven. ‘Ik was nu helemaal niet meer te handhaven en verzette me tegen elke vorm van macht. Ik had in Losser ontdekt dat ik over de eigenschap beschik dat ik mensen kan beïnvloeden, zowel negatief als positief. Dát laatste pas ik nu toe in mijn werk, maar vroeger was het vooral dat eerste wat ik interessant vond. Ik kon mensen meeslepen.
Ik ben in Losser ook iemand geworden die zich niet aan personen hecht. Dat is tot op de dag van vandaag voor mezelf ook heel erg moeilijk.

M’n ouders wisten echt niet meer wat ze met me aan moesten. Later zijn ze uit de ouderlijke macht ontzegd. Ik kwam toen onder een Voogdijvereniging. Jarenlang ben ik van het ene tehuis naar het andere en van het ene pleeggezin naar het ander geplaatst. Ik had er m’n buik van vol. Op een Rotterdamse school heeft een leraar ooit m’n vinger gebroken door een tik met een liniaal, omdat ik linkshandig was.’

Ommekeer
Na de LTS bezocht Kees de school voor Scheepswerktuigkunde. In die periode bezocht zijn vader hem een keer. Drie dagen later kreeg Kees bericht van zijn dood. Dat maakte zo’n diepe indruk op hem dat hij acuut de school verliet en aan het zwerven sloeg. Uiteindelijk kwam op de Holland Amerika Lijn terecht, waar hij het erg naar zijn zin had, maar de militaire dienst riep hem naar Den Haag. Hij belandde op den duur -hoe kan het anders -in Nieuwersluis wegens ‘verboden wapenbezit’ en dat betekende het einde van z’n militaire ‘loopbaan’.
Na de diensttijd belandde hij ook weer in verkeerde kringen in de Haagse ‘Schilderswijk’, maar opeens trad er een ommekeer in zijn denken op.

‘Ik realiseerde me opeens dat ik met m’n twintig jaar een volwassen mens was en wilde niets meer met Voordij verenigingen enzovoort te maken hebben. Ik wilde helemaal verantwoordelijk voor mezelf zijn. Opnieuw beginnen.’
Hij kocht een krant en prikte: een baan in de horeca in Den Briel, met -voor het eerst van z’n leven -een eigen kamer. Hij arriveerde er ‘met niets’. ‘Ik was zo weggelopen. Wat ik aanhad was m’n enige bezit.’.

Carrière
Daarna ging het bergopwaarts met Kees Staal. Hij leerde zijn vrouw kennen, trouwde en zij kregen twee kinderen. Hij werkte 21 jaar bij DOW Chemical, waar hij carrière maakte. Van hieruit startte zijn belangstelling voor bedrijfsautotrainingen. In december ging hij er weg en begon voor zich zelf.
Afsluitend zegt hij: ‘Nogmaals, door mijn kinderen ben ik weer aan m’n jeugd herinnerd. Ik ben naar Duitsland met ze geweest en heb ze de plek aangewezen waar ik gewoond heb en naar school ging. Ik vertel er nu vrijelijk over. Iedereen mag alles van me weten. Het kan me niets meer schelen. Alleen het heden telt.’


 

Periode 1958-1964

ZE WETEN HET NOG ALS DE DAG VAN GISTEREN
WIL EN COR BOOT

‘Het pomphok staat er nog,’ zegt Cor Boot, met de vergeelde plattegrond van het complex van ‘De Zandbergen’ in zijn hand. Hij vervolgt: ‘De rest is allemaal weg: het ‘Grote Huis’ waar ik ook een kamer had, de barakken die als groepsverblijven dienden, de ‘Berghut’ waar onder meer directeur Laus Teepe en de dames van de huishouding woonden, en niet te vergeten het ‘Pinkel en Pankelhok’. De villa ‘De Zandbergen’ stond vooraan op een open plek in het bos. Op de plek waar toen ons sportveld was, staat nu het hoofdgebouw van ‘De Ravenhorst.’

Ze weten het nog als de dag van gisteren, Cor Boot en zijn vrouw Wil. We zitten in de gezellige huiskamer van hun woning een nieuwbouwwijk van de gemeente Huizen, waar- onder de belangstellende blikken van poes ‘Misty’, konijn ‘Annabef en cavia ‘Gittau’ -door beide echtelieden herinneringen worden opgehaald aan de geschiedenis van ‘De Ravenhorst’. Daarbij behoort ook de vroegste geschiedenis van dit centrum, te weten die van voorloper ‘De Zandbergen’, de oudste BJ-vestiging in de bossen van Losser. Van de fraaie oude villa, die destijds ten behoeve van de nieuwbouw van ‘De Ravenhorst’ gesloopt werd, bewaren zij nog altijd een sfeervol schilderijtje in hun kamer.
BJ stond toen voor Bijzondere Jeugdzorg en viel destijds onder het ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. Algemeen directeur was de heer Schats.

Met mooi weer kreeg je les buiten‘De Zandbergen’ was in die jaren een kamp voor telkens 52 jongens van 10-12 jaar uit de grote steden in het Westen, die ‘moeilijk gedrag’ vertoonden. Een verblijf van drie maanden in de bossen, waar hen nog eens goed verteld werd ‘hoe het allemaal hoorde’ zou hen goed doen en in die tussentijd kon ‘het thuisfront’ ook weer een beetje op adem komen. Dat was de filosofie in die tijd.

Het zijn voor een groot deel gemeenschappelijk herinneringen die al pratend en van de hak op de tak springend, boven komen. Immers Cor en Wil (destijds Wil Fase) hebben elkaar in Losser leren kennen en er gedurende een kleine drie jaar onder één dak gewerkt. Er sprong destijds echter nog geen vonkje tussen hen over, maar toen zij elkaar in september 1973, tijdens een door Wil organiseerde reünie, opnieuw in de ogen keken, was het meteen voor elkaar en waren zij binnen drie maanden getrouwd. Het echtpaar kreeg een dochter.

 Overigens functioneerde het Losserse kamp niet alleen voor hen als huwelijksbureau. Ook Anneke Westbroek en Piet Kavelaars leerden er elkaar kennen en traden in het huwelijksbootje.

Avontuurlijk
Huiskamer groep Rood ± 1960Wil (53) kwam een jaar eerder op ‘De Zandbergen’ dan haar man, namelijk in 1958. Ze werd aangesteld als’ dame van de huishouding’ en plaatsvervangend groepsleidster. Ze vertelt: ‘Ik kwam uit Den Haag, waar ik een poosje op een kantoor had gewerkt. Daarnaast had ik veel belangstelling voor jeugdwerk. Ik was onder meer leidster bij de padvinderij. Het werk op ‘De Zandbergen trok me wel. Het leek avontuurlijk.’

‘Stuurman’ Boot, zoals ze hem in Losser noemden (57), geboren in Den Helder, 31 was onderwijzer en hij solliciteerde in 1959 (met succes) naar een zelfde functie in Losser. Hij had enige tijd in Amsterdam biologie gestudeerd, wat hem niet echt interesseerde en ook hij was op zoek naar een nieuwe uitdaging.

Pinkel- en Pankelhok
Pinkelhok 1959De verhalen komen los. Eerst een uitleg van die merkwaardige benaming ‘Pinkel en Pankelhok’.

Cor Boot: ‘Dat was het toilethuis. ‘Pinkelen’is in Twente ‘plassen’ en wat’pankelen’ dan is laat zich wel raden. In het ‘Grote Huis’ was maar één toilet en dat was voor de staf. Dus al die 52 kinderen stonden een paar keer per dag -je weet hoe dat gaat: allemaal tegelijk -in de rij voor dat toilethuisje buiten. Wat een primitieve ellende!’
‘Het Pinkel en Pankelhuis werd iedere dag met lysol schoongemaakt,’ weet zijn vrouw zich te herinneren.

 

Afwas in afwashok 1959Er is nog een ander hok dat herinneringen oproept: het ‘afwashok’. Wil Boot: ‘Dat was een klein schuurtje tegenover het huis. Er stond een enorme waterketel. Iedere morgen ging de kok, Bernard Rolink, er met een schop kolen naar toe en maakte het vuur eronder aan. De dames van de huishouding, Anneke en ik, moesten dat vuur dan brandende houden. Het was allemaal ontzettend primitief.
Een hoop jongetjes plasten nog in bed. De ‘Pinkellakens’ moesten gewassen worden. Met koud water, er was niets anders. Je handen vielen er bijna af.’

Zoek de zonzijde
Staande rechts achter Cor Berends, adjunct. In het midden Wil Boot 1958Cor Boot: ‘Iedere ochtend vond er een heel plechtig ritueel plaats. Dan moesten alle kinderen zich verzamelen voor het vlag hijsen. ‘Cap’, van ‘captain’, Laus Teepe hield dan een toespraak. Een vermanend praatje, gecombineerd met zo’n boodschap van ‘zoek de zonzijde’. Bij Teepe dacht ik altijd aan de AJC. Ik weet niet of hij er ooit bij behoord heeft, maar in ieder geval kende hij wel alle liedjes. Hij was verkenner geweest bij de padvinderij. Als het maar enigszins naar voorjaar riekte, dan liep hij al in een korte broek met kniekousen rond.

In die tijd kwam meneer Snel, de hoofdonderwijzer van de Christelijke school in Losser, iedere woensdagavond naar het kamp om ‘zijn boodschap uit te dragen’. Er is een school in Losser naar hem genoemd. Diezelfde avond kwam ook de kapelaan en ik zorgde voor de geestelijke welstand van de humanisten.’

Vitamientje
Bernard Rolink: de kok daarachter: Cor Berends, Wil Boot helemaal rechts:Cor Boot, 1959Boot vervolgt: ‘Over de kok, Bernard Rolink, valt nog wel een en ander te vertellen. Heer en meester in zijn eigen domein. Wat je noemt een persoonlijkheid. Eén van zijn vele eigenaardigheden was om altijd pannenkoeken te serveren in combinatie met bakken vol sla. Daar had hij hele theorieën over op het gebied van spijsvertering.

Echter een paar keer per jaar kwam ‘Vitamientje’ langs. Dat was een mevrouw van de Voedingsraad, die kwam kijken of we wel gezond aten. De sla-theorieën van Bemara waren haar ook te machtig. Ze zag er niets in. En Bernard maar uitleggen…

 De kinderen die aangewezen waren om hem te helpen kolossale hoeveelheden sneden brood te smeren, berispte hij altijd luidkeels met ‘niet stekk’n , maar krabb’n’ Ik denk dat menige oud-leerling dat zich nog wel met een glimlach kan heugen.
Bernard hield kippen en bijen en hij kweekte mooie bloemen. Hij was een universeel genie en een groot filosoof. Hij wist iedereen te overleven en ruzies te voorkomen. Maar één ding kon hem razend maken: als iemand iets op z’n eten aan te merken had. Dat nam ie niet…’

Verstellen
Truien stoppen in de serre (Stafhut). 1ste van links: Cor Boot 2de van links Wil Boot.Wil Boot: ‘Vaste bezoeksters van ‘De Zandbergen’ waren de twee naaisters uit het dorp die een paar dagen in de week al de kapotte kleding van de kinderen kwamen verstellen. Ze zaten in de ‘Verblijfzaal’ te werken. Handige goochelaars. Je moet je realiseren dat er natuurlijk heel wat kapot ging in die zes weken. De kinderen hadden bepaald geen koffers vol kleren bij zich, want hun ouders zaten meestal niet erg royaal bij kas.

Vlak voor de jongens weer naar huis gingen, zaten we allemaal, de mannen net zo goed als de vrouwen, in de serre truien te stoppen, om er voor te zorgen dat de kinderen weer fatsoenlijk naar huis konden gaan…

Als de eerste zes weken om waren – het kamp was dan dus op de helft -was er ouderdag. Dan maakten we een enorm feest met opvoeringen.’

Noodsituatie
Het zandpad van het dorp naar de Zandbergen. Soms stond de Dinkel zo hoog dat het pad overstroomde en de Ravenhorst niet te bereiken was.‘Op een dag kwam Peter Damhuis van de huishoudelijke dienst bij me -ik verving toen Teepe, die ziek was -met de mededeling dat er geen onderbroekjes meer voor de jongens waren,’ schiet Cor Boot te binnen. ‘Ik stuurde hem als de bliksem naar een groot warenhuis in Enschede om een flinke portie goedkope onderbroeken te kopen. Over die beslissing is wel een half jaar lang gecorrespondeerd met het ministerie. De aankoop had via het Rijks Inkoop Bureau moeten gebeuren. Reden waarom ze mij het bedrag niet wilden vergoeden. Ik legde uit dat het om een noodgeval ging en dat de broekjes zes weken te laat zouden zijn gearriveerd als we de officiële weg bewandeld hadden. Maar nee, ik trof geen enkel begrip aan. Tenslotte zei ik: houden jullie je geld maar, ik betaal het wel uit m’n eigen zak. Toen maakten ze het de volgende dag aan me over…’

Huis op de Heuvel ± 1958. Hier waren de kamers van de dames en douchehok.Hoe vonden Wil en Cor Boot de omstandigheden waaronder ze moesten werken?
Cor: ‘Als ik er achteraf goed over nadenk: ‘pure slavernij’. Je moest eeuwig beschikbaar zijn. Als onderwijzer maakte ik 80 a 90 uur in de week en als de les voorbij was moest ik weer ergens anders inspringen. En dat allemaal voor het laagste salaris dat een onderwijzer maar kan verdienen.
De groepsleiding verdiende helemaal een schimmetje. Zo weinig dat ze niet eens in de weekeinden naar huis konden gaan. Eenmaal in de zes weken kreeg je een lang weekend. Dan mochten we bij Arie Tempelman, de administrateur, reisbonnetjes van het ministerie halen. Die kon je bij de spoorwegen omwisselen voor een treinkaartje.’
Wil: ‘We verdienden weinig maar het verhaal is niet compleet als ik er niet bij vertel dat we een opleiding Kinderbescherming mochten volgen, die aansluiting gaf op de Sociale Academie. De meesten van ons hadden namelijk geen enkele opleiding in de kinderopvang. Een soort ‘koppelverkoop’ dus. Je werkte vrijwel voor niks, een zakcentje, maar je had natuurlijk ook weinig kosten: kost en inwoning waren gratis. Daarvoor in de plaats mochten we drie maal per jaar, in de periodes dat er geen jongeren waren, deelnemen aan een cursus in het Mr. De Jongh huis in Lochem.
Ik heb zelf de Kinderbeschermingscursus B niet afgemaakt, maar zo zijn er, via de kampen, bergen groepsleiders opgeleid tot sociaal werker.’

Middenterrein ± 1961Hebben jullie toch ook wel gelachen?
Cor: ‘Zeker, we hebben daar hele leuke dingen met de jongens beleefd. Voor ieder kamp hadden we een bepaald thema, de ene keer ‘ontdekkingsreizigers’, de andere keer ‘Indianen’ enzovoort. We boften dat we natuurlijk in een geweldig geschikte omgeving zaten om er op uit te trekken. Vaak wipten we ongemerkt even de Duitse grens over.’
Zijn vrouw: Weet”jij nog dat ik zogenaamd ontvoerd was? Ik lag vastgebonden en met een doek voor mijn mond in een droge greppel. En de jongens maar zoeken. Het duurde zo lang dat ik in slaap ben gevallen. Inmiddels was de Duitse douane voorbijgekomen, die keek heel gek toen ze me daar zo zagen liggen. Het duurde even voor ze door hadden dat het flauwekul was. Sommige kinderen geloofden het echt. De dagen erna werd ik reuze beschermd.’
Cor: ‘Ja, we brachten het heel overtuigend. Bij die tochten in het grensgebied zei ik dikwijls tegen de jongens om de spanning te verhogen: ‘Als de douane ons pakt dan zijn we ‘het haasje’. Dan moeten we mee naar Gronau dagenlang aardappels schillen.’ En echt de meesten geloofden het .. ‘

Havermoutpap
‘Wat Rolink betreft heb ik nog een aardige anekdote. We woonden allemaal intern, behalve Peter Damhuis en hij. Ons kamp was vanaf het dorp alleen maar te bereiken via een modderig zandpaadje, dat leidde naar een bruggetje over het riviertje de ‘Dinkel’. Als het erg geregend had stroomde de ‘Dinkel’ over en waren we volledig van de buitenwereld afgesloten.

Op een dag was het weer zover. Bernard kon er dus niet door. Toch moesten de kinderen hun dagelijkse portie havermoutpap eten, daar stond hij op. Dus belde hij op en belastte mij met het verzorgen van de pap. Ik wist van toeten noch blazen en riep Anneke erbij. Het ging heel aardig tot het moment waarop we suiker moesten toevoegen. Ik had geen idee hoeveel, maar Anneke zei vastberaden: drie blikjes.
Later hebben we Bernard toch maar gebeld, want het resultaat was niet te eten zo zoet. Toen bleek dat een half blikje voldoende was geweest.’

Hoe is het jullie verder vergaan?
Wil: ‘Ik heb nadat ik ‘De Zandbergen’ in. 1961 verliet, nog tijdje in een kindertehuis in Amstelveen gewerkt en vervolgens bij bureaus voor school- en beroepskeuze in Amersfoort en Arnhem. Nadat ik Cor ben tegengekomen op de reünie en we getrouwd zijn, heb ik niet meer gewerkt.’
Cor: ‘Eerst heb ik in Aekinga gewerkt, ook als onderwijzer. Daar beviel het me niet, ik was er na een half jaar uitgekeken. Daarna ben ik naar de “Overberg’, een internaat van Justitie in Amerongen gegaan. Vervolgens naar ‘De Vluchthaven” in Amsterdam, een gemeentelijk opvanghuis voor jongens met voorarrest. De Kinderpolitie noemde het ‘De Ontvluchthaven’, nou dat begrijp je wel hoe laat het was. Men liep er in en uit.
Het laatst heb ik gewerkt in een categoraal ziekenhuis voor astmapatiënten in Hilversum. We woonden eerst in Bunschoten en sinds vijftien jaar wonen we nu in Huizen.’

Doorgeefluik eetzaal ± 1958. Muurschildering van een sprookje waarvoor directeur Teepe grote voorkeur had.

Vriendschap
Onderhouden jullie nog contacten met mensen van ’toen’: collega’s of kinderen?

Wil: ‘We zien nog altijd regelmatig de buren van ‘De Ravenhorst’: boer Elferink en zijn vrouw. Die vriendschap dateert uit de periode ‘De Zandbergen’.” Ik weet nog dat mevrouw Elferink bevallen was en wij vanuit het kamp afgevaardigd werden voor het kraambezoek. In Twente betekent dat: aan de bessenjenever gaan. Natuurlijk moesten we eraan geloven…
Verder heb ik nog altijd met Kerstmis schriftelijk contact met het echtpaar Kavelaars: Anneke Westbroek en Piet Kavelaars.

Ik heb een paar keer met verschillende jongens gecorrespondeerd. In. het begin was dat erg leuk. Brieven kwamen vaak na jaren nog binnen. Ik heb zelfs nog een trouwfoto van één van de jongens. Maar ach, op de duur verwatert het.

Cor: ‘ Als die kinderen na drie maanden weggingen, dan was je daar toch wel een beetje kapot van. Je was net aan hen gehecht geraakt. Het was dan zo stil in het kamp. Doodstil. je had het gevoel dat je een aantal dierbaren was verloren…’


 

Periode 1962-1976

‘WE WAREN ÉÉN GROTE FAMILIE IN LOSSER’ JOHANNES HOFMAN

Groep geel ± 1961Als je uit de talloze statements, visies en opmerkingen over Johannes Hofman – gedaan tijdens de verschillende interviews ten behoeve van dit gedenkboek – een portret van hem zou moeten opbouwen, dan zou dat er ongeveer zo uit zien:

als persoon:

  • een beminnelijk mens
  • permanent een sigaar in zijn mond
  • een grote behoefte aan vriendschap en gezelligheid;

als internaatsdirecteur:

  • een duidelijke, maar ook zachtmoedige, tolerante leider
  • krachtige persoonlijkheid, die niet schroomde ingrijpende beslissingen te nemen; zo was hij de eerste directeur die het ‘vlaghijs – ritueel’ afschafte
  • iemand die zeer betrokken was bij het wel en wee van het personeel
  • iemand die ALLES over had voor de kinderen.

Middenterrein ± 1961Kortom: de ‘periode Hofman’, het tijdvak van maart 1962 tot mei 1976, is een stuk geschiedenis van ‘De Ravenhorst’, waarop deze directeur een waardevol stempel heeft gezet. Een stempel, waarvan iedereen die in genoemde periode met ‘De Ravenhorst’ te maken had, met gevoelens van waardering, persoonlijke ervaringen en anekdotes, kan getuigen.
Bij zijn vertrek kreeg hij een gedenkboek mee, waaraan velen in de vorm van foto’s, tekeningen, verhalen en gedichten hun bijdrage hadden geleverd. Dit ‘liber amicorum’ (Latijn voor ‘vriendenboek’) vormt nog steeds een van de meest waardevolle bezittingen van huize Hofman.
Overigens houdt de BJ-carriere van Hofman allerminst op bij zijn vertrek in mei 1976 van ‘De Ravenhorst’. Hij gaf nog tot 1987 in dezelfde functie leiding aan internaat ‘Aekinga’ te Appelscha, waar hij nog altijd met zijn echtgenote Anita woont.

Medio april is het zover: het interview met ‘hekkesluiter’ Johannes Hofman. Wegens omstandigheden laatste in de rij. Het ‘compositieportret’ lijkt op het eerste gezicht goed te kloppen: we treffen een vriendelijke, gezellige prater aan, vol verhalen over de inhoud van de functie die hij bekleed heeft, over zijn medewerkers en vooral over de kinderen.

Alleen de sigaar ontbreekt anno 1991…

Dienstweigeraar
Feest op ´De Zandbergen´ met directeur Hofman (bij de deuropening). We nemen een duik in het verleden, waarbij Johannes’ echtgenote Anita regelmatig assisterend en corrigerend optreedt.

De eerste voetstappen van de zeer jeugdige, pas afgestudeerde onderwijzer Johannes Hofman bij BJ (destijds VBS: Vorming Buiten Schoolverband), dateren uit de tijd dat hij als dienstweigeraar werd geplaatst bij internaat Rovérestein. Zijn loon was net als voor dienstplichtigen gold – f.1,1O per dag. Daarna volgde overplaatsing naar het internaat te Dieverbrug, waar hij bleef hangen toen zijn vervangende diensttijd afgelopen was.

In 1962 verzocht de BJ-leiding Johannes om spoorslags ‘De Ravenhorst’ te komen versterken. Reden: directeur Teepe was overspannen geraakt.
Directeur Laus Teepe zou nooit meer in zijn functie terugkeren op ‘De Ravenhorst’. In 1963 trouwde Johannes met Anita en zij kwam bij haar man op ‘De Ravenhorst’ wonen. Vanaf dat moment werd Johannes Hofman met terugwerkende kracht tot directeur benoemd. Hij was toen 26 jaar.

Wat trof Hofman in 1962 aan op ‘De Ravenhorst’?’Wat ik me in de eerste plaats herinner was de kennismaking met Teepe. Hij zou me rondleiden. Teepe was op en top een natuurmens. Hij liet me alles zien: de bomen, de planten, de zandverstuiving… Toen hij me zou voorstellen aan een groep, was hij op. Hij kon niet meer.
Hij was zeer verknocht aan ‘De Ravenhorst’ en heeft nog lange tijd op het terrein gewoond, zelfs in de nieuwbouw-woning voor de directeur. Anita en ik hebben twee jaar in het gedeeltelijk onbewoonbaar verklaarde theehuis gewoond. We begrepen het maar al te goed…’

Kampthema’s
Pinkelhok ± 1958Hij vervolgt: ‘Het internaatswerk was destijds opgezet vanuit de visie de kinderen via één groot spelprogramma allerlei opvoedkundige elementen bij te brengen. De directeur werd met ‘captain’ aangesproken, de groepsleider met ‘stuurman’.
De kinderen verbleven destijds drie maanden op het internaat. Voor iedere groep werd een kampthema gekozen. Dat kon zijn een Ridderkamp of een Volkerenkamp, bijvoorbeeld Schotland, Frankrijk, Israël enzovoort. In het Olympisch jaar lag voor de hand dat het thema de Olympische Spelen was. De mogelijkheden waren onuitputtelijk.

Telkens na een periode van zes weken, werd een ouderdaggeorganiseerd. Dan konden de kinderen hun ouders ’tracteren’ op wat ze allemaal geleerd hadden. Het drie-maands-internaat had het voordeel dat je steeds een vast patroon kon herhalen. Zo waren er altijd per kamp vier groepsdagen waarop de ene groep zichzelf aan de andere voorstelde. Er was een spelletjesdag, waarop vooral werd ‘gekiend’ en de zogenaamde KIM-spelletjes, die opgehangen waren aan de zintuigen, werden beoefend.

Het hele internaat, in al zijn aspecten, speelde op zo’n thema in. Je vond het thema terug in het onderwijs, in het leven in de groepen en in de vrije tijdsbesteding. Zelfs de kok, Bernard Rolink, iemand op wie ik bijzonder gesteld was, paste zijn eten aan. Als er een Israëlisch kamp was dan zorgde hij voor matzes en linzen…’

Creativiteit
Opening van de trimbaan. De man met de sigaar: Johannes Hofman ‘In die tijd lag de klemtoon bij het verblijf op het internaat op creativiteit en niet op onderwijs. Er kwamen wel eens klachten dat kinderen tijdens hun verblijf bij ons in dat opzicht wat achterop geraakt waren, maar daar heb ik me nooit veel van aan getrokken. De winst die de kinderen opdeden in de vorm van de grote persoonlijke beleving van het creatieve programma, achtte ik veel en veel belangrijker.
Welke aandacht creativiteit in die tijd had, blijkt wel uit het feit dat er een aparte creatieve leider en een handenarbeid leider waren.

Terugdenkend herinner ik me de enorme motivatie voor deze aanpak bij de medewerkers. Er waren veel begaafde mensen onder, die met veel talent in muziek, dans en zang invulling gaven aan de kampthema’s. Er werden hele operettes opgevoerd.
De naaister verzorgde op voortreffelijke wijze alle kleding. Dat waren echt culturele hoogtepunten!
Met veel spijt heb ik dan ook moeten constateren dat de waardering voor creativiteit in de loop der jaren behoorlijk verloren is gegaan.’

Paternalistisch
Feest op ´De Ravenhorst´ ‘De opvattingen destijds over het internaatswerk waren heel anders dan nu. Autoritair? Nee, dat is niet de juiste term. Paternalistisch is beter. Bezorgd, vaderlijk…
De democratiseringsgolf heeft dat beeld doorbroken.
De leiding was strikt aan allerlei regéls en verplichtingen gebonden. Zo was er bijvoorbeeld de werkinspectie. Iedere zaterdagochtend hadden de kinderen anderhalf uur corvee. Dan moesten ze de groepsverblijven schoonmaken en hun kastjes opruimen. Vervolgens kwam de directeur persoonlijk de zaak inspecteren.’

Vlaghijsen
Johannes Hofman‘Het vlaghijsen was ook zo’n verplichting. Mijns inziens overbodig. Ik ben dan ook de eerste BJ-directeur geweest die het heeft afgeschaft.’

Waarom?
‘Ik vond het een ritueel dat opvoedkundig weinig of geen waarde had. Iedereen zal begrijpen dat ik als dienstweigeraar niet bepaald het milieu vertegenwoordigde waarin men zo gek was op de vlag… Maar algemeen directeur Schats was niet erg gelukkig met m’n standpunt, zo vernam ik.

Als directeur was je destijds zeer betrokken bij de kinderen. Je had een eindfunctie, die tevens een beetje een ‘boeman-functie’ was. Dat betekende: het voorbeeld stellen en soms straf uitdelen aan kinderen die zich niet aan de regels hielden of de beest uithingen. Eén van mijn theorieën was dat de straf die je uitdeelde, in overeenstemming moest zijn met de overtreding. Toch heb ik achteraf de indruk dat er toen eerder gestraft werd dan tegenwoordig.’

Hoe vonden de kinderen het op De Ravenhorst’?
Hofman: ‘De meeste kinderen kwamen met het idee dat ze op vakantiekamp gingen. Zo werd dat destijds ‘verkocht’. Maar de ouders en de internaats medewerkers wisten wel beter: het betrof altijd een situatie met -vaak gecombineerde – school- en opvoedingsmoeilijkheden. De tijdelijke rustperiode .van drie maanden moest een bepaalde ontspanning met hopelijk een blijvend karakter, opleveren.
Ik had sterk de indruk dat de meeste kinderen zich bij ons uitstekend vermaakten, en het jammer vonden dat ze weer moesten vertrekken.
Natuurlijk waren er ook uitzonderingen. Voor sommige kinderen was het verblijf op ‘De Ravenhorst’ vrij ingrijpend omdat zij vrij langdurig uit hun thuismilieu weggehaald werden.’

Afhankelijk
‘We waren als het ware één grote familie. De medewerkers woonden, op een enkele uitzondering na, allemaal intern. We waren heel sterk van elkaar afhankelijk.
Over de groepsleiders van toen valt veel te vertellen. Zij waren niet, zoals nu het geval is, yoor dit vak opgeleid. De meesten kwamen zo van de MULO. Zij kregen een contract voor maximaal vijf jaar, dat opgesteld was in samenhang met de Sociale Academie. Na elk kamp gingen zij veertien dagen op cursus bij één van de Academies, die in Groningen, Enschede en Eindhoven gevestigd waren.

Bij aanvang van hun werkzaamheden kregen ze in Lochem een inleidende cursus van tien dagen en na een half jaar nog eens een herhalingscursus en dan werden ze geacht goed met kinderen ’te kunnen omgaan.
In die tijd bleven de groepsleiders gemiddeld ongeveer twee jaar. Zij mochten niet getrouwd zijn. Van een stabiele situatie op het internaat was dus geen sprake. Er was veel wisseling in de leidinggevende functies.’

Hoe beleefde de jonggetrouwde Anita haar verblijf op ‘De Ravenhorst?’
‘Ik had er behoorlijk tegenop gezien,’ wil zij wel bekennen.
‘In de loop der tijd kreeg ik op het internaat wel enkele goede individuele contacten, maar ik was toch’ de vrouw van de directeur’ en dat feit schiep een afstand.
Bovendien heb ik in mijn periode op ‘De Ravenhorst’ enkele malen te maken gehad met pleegkinderen en dat viel me niet mee. Ik vond het heel zwaar. Alleen was ik echter nooit. We hadden altijd wel bezoek van familie of studenten. Achter ons huis stond een stacaravan. Die was vrijwel permanent bezet met logees. Al snel kregen Johannes en ik zelfkinderen: een dochter en een zoon.’

Heel goed herinnert Anita Hofman zich ook nog de verjaardagen van haar man.
‘Die hadden zo ongeveer de status van een Koninginnedag. Ik had emmers klaar staan voor alle bloemen die de kinderen plukten en kwamen brengen. ’s Middags werd er dan altijd toneel gespeeld en er waren allerlei spelletjes voor de kinderen.’

Richtprijs
Johannes Hofman: ‘Het was de kunst zoveel mogelijk ‘feestdagen’ te creëren. Dan was namelijk de richtprijs voor de voeding op f1.35 gesteld. Op ‘normale’ dagen was de richtprijs f.l.10. In andere internaten was de voedingsprijs de absolute top.
Voor mij was het meer dan een richtprijs. Ik probeerde er altijd een beetje boven te komen.
Overigens was het eten op ‘De Ravenhorst’ niet slecht. Rolink, die eigenlijk geen professionele kok was -hij was banketbakker -maar zich het koken had aangeleerd en die allerlei ‘systeempjes’ kende, kookte uitermate sober, maar wel degelijk.’

Anita: ‘Ik denk nog wel eens terug aan de Sinterklaas-avonden op het internaat, waarvoor we altijd geld kregen van de VARA-speelgoedactie. Dan liet de groepsleiding pas zien tot welke creatieve hoogstandjes zij in staat was met allerlei eigengemaakte spelletjes.
Er waren hele inventieve dingen bij, zoals de ‘stroomdraad-spelletjes’ die je nu op de tv ziet. En zo herken ik wel meer dingen.’ Lachend: ‘Volgens mij hebben ze een hoop van ons gepikt!’ De Sinterklaas-avonden hadden een kermisachtig karakter. Er was bijvoorbeeld ook een waarzegster.’

In het BJ-werk anno 1991 ligt de nadruk op terugkeer naar het onderwijs en toeleiding naar werk. Wat gaat er in u om wanneer u de huidige doelstellingen vergelijkt met die van destijds?

Hofman: ‘Er is sprake van golfbewegingen. Nu bevinden we ons in de top van de beweging die predikt: ‘Gij zult werken voor uw brood’. Twintig jaar geleden was de gedachte achter de golfbeweging dat we ons moesten voorbereiden op een vrije tijdsmaatschappij. Eén waarvoor mensen creatief uitgerust moesten zijn.
Ik heb al die verschillende ontwikkelingen meegemaakt. Allerlei verschuivingen in het werk zien optreden.. Van drie maands internaat naar jaar-internaat. Experimenten met kampen voor LOM-kinderen.
Het nieuwe management dat zijn intrede deed, legde veel meer de nadruk op zakelijke belangen dan op persoonlijke. Een goed voorbeeld daarvan vind ik nog altijd de komst van de ouderbijdrageregeling, waardoor ouders met de laagste inkomens relatief het zwaarst worden gepakt. Het werkelijke motief werd niet verteld: een drempel creëren. Ervoor zorgen dat de gang naar het internaat niet automatisch gezet kon worden. Men moest er veel voor over hebben.’

Zo hebben we ook de democratiseringsgolf gehad. Het principe was goed: we doen dingen met elkaar, dan moeten we ook samen een koers bepalen. Maar sommige dingen slaan door. Dit ook. Het hoeft van mij niet echt dat de kok over het beleid meedenkt, om maar iets te noemen. Op een gegeven moment werd een nieuw evenwicht gevonden. Toen ik wegging waren er goede, hanteerbare afspraken van kracht.’

Zwak voor kinderen
Dienstwoning (rechts) en lesgebouw 1991Er zijn bij BJ theorieën dat je elke vijf jaar van baan moet veranderen. De noodzaak daarvoor heb ik nooit ervaren. Ik zag mijn baan steeds veranderen.
Vroeger was een directeur veel directer betrokken bij het werk dan nu. Je stond veel dichter bij de jongeren. Ik heb nog wel zelf voor de klas gestaan…

Je kiest voor dit werk omdat je een zwak hebt voor kinderen die het in deze maatschappij moeilijk hebben.
Na 25 jaar kom je dan tot de ontdekking dat je alleen nog maar organisatorisch bezig bent. Dat je geen kind meer ziet…
Ik heb dat altijd enorm betreurd.’


 

Periode 1959-1987

‘DE JONGETJES VAN TOEN MAKEN NU NÓG HUN BED OP’ PETER DAMHUIS

Poort, door de gemeente aangeboden ± 1965’t Is dat hij het zo graag wilde doen, dat werken voor die kinderen op het internaat… Veel mensen begrepen het niet, want hij verdiende vroeger maar een schijntje. Het was bijna vrijwilligerswerk. Werken, werken en nog eens werken. Gelukkig begreep ik het wel. Het was zijn leven…,’ zegt de vrouw van Peter Damhuis. Haar man knikt: ja, zo was het precies.

Een vriendelijke eengezinswoning aan de Narcisstraat in Losser. Peter Damhuis (61) is al ruim vier jaar met pensioen thuis. Hij maakte op de leeftijd van 57 1/2 jaar gebruik van de mogelijkheid om vervroegd uit te treden. Vanaf 1982, het jaar waarin hij een hernia kreeg, werkte hij al halve dagen. Hij zegt: ‘Er dienden zich grote veranderingen aan bij het Bijzonder Jeugdwerk. Ik zag die bui hangen… Na zoveel jaren had ik daar geen zin meer in.”

Peter Damhuis kwam in 1959 als magazijnmeester/materiaalbeheerder werken op ‘De Zandbergen’, de voorganger van ‘De Ravenhorst’. Drie jaar later, in 1962, werd de grote, oude villa afgebroken en werd de op hetzelfde terrein gelegen nieuwbouw betrokken.
Als enige geïnterviewde kan Peter Damhuis bogen op ervaring met vijf directeuren: Laus Teepe, Johannes Hofman, Wouter van Loon, Cor Struik en Phlip Visser. Verder ‘versleet’ hij zes koks en tientallen groepsleiders en onderwijzers.
Hij zegt: ‘Ik denk dat ik de enige ben die zo lang -28 jaar -bij ‘De Ravenhorst’ gewerkt heeft en die nog in leven is…’

Padvinderij
Groep Geel ± 1965Peter Damhuis was al actief werkzaam bij de jeugdbeweging voor hij met het jongenskamp in Losser in aanraking kwam. Dat had hij gemeen met directeur Laus Teepe, die oprichter was van de verkenners. Damhuis: ‘De organisatiestructuur leek sterk op de padvinderij. Teepe liet zich ‘kapitein’ noemen. De andere medewerkers -ik dus ook -waren ‘stuurman’.

Wat waren zo uw dagelijkse besognes?
‘Als magazijnmeester/materiaalbeheerder moest ik de zaak draaiende houden. Ik had de zorg voor de gebouwen en kwam daardoor regelmatig in contact met de Rijksgebouwendienst.
Iedere ochtend van 8.30 uur tot 9.30 uur was ik aanwezig in het magazijn om de kinderen te voorzien van kleding. Je moet het zo zien: het waren doorgaans niet de rijkste kinderen die bij ons terecht kwamen. Ze hadden dan ook weinig kleren bij zich. Wat ze hadden moest natuurlijk regelmatig gewassen worden en dan waren ze het een paar dagen kwijt. Gelukkig beschikte het magazijn voor de noodzakelijke aanvullingen.’

Echtscheiding
Groep rood ± 1965‘In die tijd zorgden de contactambtenaren van CRM ervoor dat er regelmatig bussen vol kindertjes kwamen aanrijden die drie maanden van huis gestuurd waren.
De kinderen waren nog heel jong. Ik had vaak medelijden met hen. Ze wisten vrijwel nooit waarom ze bij ons waren. Het waren bijna altijd omstandigheden buiten hun schuld, waarvan ze bovendien niet op de hoogte waren. Ouders die in echtscheiding lagen enzovoort.
Naast mijn hoofdtaken kreeg ik nog allerlei dingen te doen. Zo moest ik om het weekend de kok vervangen. Dat was soms lastig. Dan kwam ik met m’n eigen werk klem te zitten.’

Hoofdgebouw ± 1960Directeur Teepe was gelukkig als er maar orde en regelmaat was, herinnert Peter Damhuis zich. ‘Eens op seminarie, altijd op seminarie,’ zei hij altijd. Hij trachtte de kinderen een portie discipline bij te brengen. Hofman heeft daar een hele tijd op voortgeborduurd. Op den duur was hij het echter die het vlaghijs ritueel, dat door Teepe was ingesteld, heeft afgeschaft. Niemand geloofde er meer in.
Hofman was zeer zuinig op de spullen van ‘De Ravenhorst’. Het leek wel of hij ze uit z’n eigen zak moest betalen. Ik herinner me nog dat er in de nieuwbouw linoleum gelegd werd. Toen moesten we opeens allemaal op onze sloffen gaan lopen…
Verder stelde het meubilair niks voor. Een paar oude, overgeschilderde stoeltjes. De kinderen hadden niet eens een fatsoenlijke kleerkast.’

Dienstcommissie
Leslokaal en werkplaats ± 1965‘Dat is tot Van Loon zo gebleven. Toen stond ineens alles op z’n kop en kwamen er nieuwe spullen. Dat was niet het enige wat veranderde. Teepe en Hofman waren autoritaire mensen. Bij Van Loon kon veel meer. De mensen werden bovendien wakker. Onderwijzers en groepsleiders tilden een soort dienstcommissie van de grond. Er kwam meer deskundigheid bij ‘De Ravenhorst’. Ik vond dat vanuit mijn optiek niet erg.

Vroeger kwam om de drie maanden een inspecteur uit Rijswijk die alles controleerde, tot de theelepeltjes aan toe. Je werd er gek van. In de 7O-er jaren kregen we de beschikking over meer personeel en meer geld. Ik kreeg toen ook een eigen budget en mocht zelf uitmaken hoe ik dat besteedde. Dat gaf veel meer aardigheid in m’n werk.

‘Wat is er veel veranderd vergeleken met vroeger,’ stelt Peter Damhuis vast. Je kunt je haast niet meer voorstellen dat het waar is: één onderwijzer en vier groepsleiders voor 52 kinderen. Er waren twee dames voor de huishouding en die moesten alles maar dan ook alles doen, want werksters kende men niet bij ‘De Ravenhorst’. De groepsleiding kreeg een contract voor drie vijf jaar. Als de leiding merkte dat ze met elkaar ‘gingen’, dan vlogen ze er uit.’

Puntensysteem
Hoofdgebouw ± 1965Ook weet hij nog: ‘Er was een puntensysteem voor orde en netheid. Iedere dag kwam bewoners en leiding bij elkaar. De leiding dronk dan koffie en de kinderen kregen een bekertje melk. Vervolgens werden punten uitgedeeld voor gedrag en gehoorzaamheid.’
Zaterdagochtend om elf uur moesten de kinderen aantreden voor hun bed. Dan was er inspectie. Het frappante is dat die orde en netheid er bij de kinderen ingehamerd moet zijn. Want als die jongetjes van vroeger later nog wel eens op ‘De Ravenhorst’ terugkwamen, om hun vrouwen kinderen een blik te gunnen op hun verleden, dan zeiden die echtgenotes vrijwel allemaal dat het goed te merken was dat hun man in een internaat was opgevoed. Hun mannen waren opvallend netjes en opruimerig en ze maakten hun eigen bed op. Dat hebben ze er in ieder geval aan overgehouden.’

Auteur: Jack Scholtens
Scroll naar boven
Ga naar de inhoud